De naam van de Heer aanroepen. (Genesis 4,25-26)

Genesis 4,25-26
De naam van de Heer aanroepen.
25 Opnieuw had de mens, Adam, gemeenschap met zijn vrouw, en zij bracht een zoon ter wereld. Ze noemde hem Set, ‘want,’ zei ze, ‘God heeft mij in de plaats van Abel, die door Kaïn is gedood, een ander kind gegeven.’
26 Ook Set kreeg een zoon, die hij Enos noemde. In die tijd begon men de naam van de HEER aan te roepen.

Adam en Eva krijgen opnieuw een zoon. Eva noemt hem Set. Dat betekent: vervanging. Hij komt in de plaats van die ander, van Abel. Abel krijgen ze niet terug. Dat verdriet blijft. Toch ervaren Adam en Eva troost dat ze deze zoon krijgen.

Set krijgt ook een zoon. Hier geeft de vader de zoon een naam: Enos. Dat betekent: mens. Of: de zwakke en sterfelijke mens. Denk aan Abel: ademtocht. Denk aan Psalm 8: Die kleine, zwakke mens, wat stelt die nu voor, en toch denkt U, God, aan hem.

Als Enos geboren is, dan beginnen de mensen rond Enos de naam van de Heer aan te roepen. Hier mag je denken aan een gezamenlijke eredienst. Niet alleen persoonlijk, maar ook samen gaan ze God aanbidden, danken en smeken, en brengen ze Hem offers. In de lijn van het offer van Abel.

Het contrast is groot. Lamech zegt: “Ik ben onkwetsbaar, ik vecht van me af, ik voorkóm zelf dat jij mij doodmaakt. Daar heb ik God niet voor nodig. Ik ben de baas en jij moet mij als de meerdere erkennen.” Dat is een leven dat van God losgeslagen is. Een cultuur van buigen voor de grootste mond.

Set en zijn familie erkennen: “Wij zijn zwakke en nietige mensen, maar God is sterk. Hij zal ons beschermen. Bij Hem zijn we veilig. Wij eren Hem!” Dat is een cultuur van opkijken naar God de allerhoogste. Hem eren. En zo echt tot je recht komen en schitteren als mens. Ook als mensen samen. Dat is de weg die Jezus is gegaan voor ons en de weg die Gods Geest ons eigen wil maken.

Welke weg volg jij?

Wraak (Genesis 4,23-24)

Genesis 4,23-24
Wraak
23 Lamech zei tegen zijn vrouwen:
‘Ada en Silla, hoor wat ik zeg!
Vrouwen van Lamech, luister naar mij!
Een man die mij verwondt, sla ik dood,
zelfs een kind dat mij een striem toebrengt.
24 Kaïn wordt zevenmaal gewroken,
Lamech zevenenzeventigmaal.’

In de Bijbel is een uitdrukking: ‘een oog voor een oog, een tand voor een tand’. Veel mensen denken dat die uitspraak wraak en moord uitlokt. Maar de uitdrukking ‘een oog voor een oog, een tand voor een tand’ is juist een maatregel die bedoeld is als grens: Je mag niet harder straffen dan het onrecht dat jou is aangedaan. En degene die de straf bepaalt, dat ben jij niet, met je hete hoofd, maar dat is de rechter. Zo beschermt God mensen tegen ongeremde wraak.

Lamech zegt tegen zijn vrouwen: “Hoor wat ik zeg!” Hij gaat een statement maken. Zijn statement gaat over Lamech en God. Vroeger kreeg Kaïn een woord van God. De Heer beloofde Kaïn: “Als iemand jou doodt, zal dat zevenmaal aan hem worden gewroken.” Lamech heeft God niet nodig. Hij wreekt zichzelf wel, zevenenzeventig maal.

Lamechs woorden klinken als een eed: “De man die mij verwondt die sla ik dood. Zelfs een kind dat mij een striem toebrengt, dat sla ik dood.” Lamech houdt géén maat. Als een man hem verwondt, dan neemt hij wraak met moord. Als een kind hem een striem toebrengt, dan neemt hij zelfs bij een kind wraak met moord.

Deze ongeremde wraak kom je overal tegen. Denk aan machthebbers die hun eigen onderdanen naar de martelkamer sturen. Denk aan hele volken die uitgemoord worden. Maar kijk ook in je eigen hart, en waar je zelf met een heet hoofd reageert: Waar zit de Lamech in mij?

Wil je mens worden zoals God jou bedoeld heeft? Ga daarvoor naar Jezus. Hij zegt: “Behandel een ander zo als jij wilt dat die jou behandelt.” Jezus wil ons dat leren.

Nomaden, muzikanten en smeden. (Genesis 4,19-22)

Genesis 4,19-22
Nomaden, muzikanten en smeden.
19 Lamech nam twee vrouwen; de ene heette Ada, de andere Silla.
20 Ada bracht Jabal ter wereld; hij werd de stamvader van hen die in tenten leven en vee houden.
21 Zijn broer heette Jubal; hij werd de stamvader van allen die op de lier of de fluit spelen.
22 Ook Silla bracht een zoon ter wereld, Tubal-Kaïn; hij was smid en werd de stamvader van allen die brons en ijzer bewerken. De zus van Tubal-Kaïn heette Naäma.

Lamech neemt twee vrouwen.
Dat klinkt anders dan hoe het ging bij Adam: Adam ontving uit Gods hand een vrouw. Adam nam geen vrouw, maar kreeg haar. Eén vrouw: jij voor mij en ik voor jou.
Het klinkt ook anders dan de uitspraak van Genesis 2,24: “Een man maak zich los van zijn vader en moeder en hecht zich aan zijn vrouw en zij zullen één lichaam zijn.”
Twee mensen die een nieuwe levenseenheid vormen. Die unieke relatie die je ontvangt uit Gods hand, die kun en wil je toch niet met anderen delen?

Is Lamech de eerste die dit doet? Hij neemt. Het is een bewuste keuze. Hij wil trendsetter zijn. Er staat geen expliciete afkeuring bij, maar het gebeurt wel in een leefgemeenschap die ver bij God vandaan is gaan staan.

Los van God kun je ook tot grote dingen komen. We lezen van stamvaders van nomaden, muzikanten en smeden. Die beroepen zijn niet verkeerd door de setting waarin ze zijn ontstaan. David was ook een herder en harpist. In Gods volk waren ook smeden.

Er zijn mensen die God kennen en op God vertrouwen, en er zijn mensen die God niet kennen en die niet op God vertrouwen. Maar voor ons allemaal geldt: wij kunnen alleen dingen ontdekken en ontwerpen en ontwikkelen, omdat Gód ons de gaven daarvoor gaf.

In dit stukje staan stamvaders van nomaden, muzikanten en smeden. Er staat niet hoe zij hun talenten gebruikten. Jij hebt ook talenten van God gekregen. Hoe gebruik je die? Wees blij als je God kent. Dan kun je Hem als de Gever van jouw gaven eren. Ook in en met jouw specialiteit.