Gods de nieuws moet verder (Marcus 1,38)

Gods goede nieuws moet verder
Marcus 1,38
Toen zei hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat ik ook daar het goede nieuws kan brengen. Daarvoor ben ik immers op weg gegaan.’

Heb je succes, allemaal aanhang, alle mensen zoeken jou… vertrek je naar andere plaatsen.

Jezus had een megakerk kunnen stichten. De kathedraal van Kafarnaüm. Uit de wijde omtrek zouden mensen naar Hem toekomen. Kafarnaüm kon het centrum van de wereld worden. Maar Jezus heeft andere plannen.

Als Jezus’ leerlingen Hem vertellen dat iedereen naar Hem op zoek is, dan zegt Jezus niet: “Ik ga met jullie mee, de mensen wachten op Me, zij hebben Mij nodig.” Jezus zegt wel: “Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat Ik ook daar het goede nieuws kan brengen. Daarvoor ben Ik immers op weg gegaan.”

Jezus is niet maar de Redder van Kafarnaüm. Jezus is de Redder van de wereld. Jezus zit niet vast aan één plek. Vanaf het begin reist Hij rond en trekt Hij verder.

Hebben de mensen van Kafarnaüm Jezus niet meer nodig? Jawel, maar er zijn nog zoveel meer! Gods goede nieuws vraagt erom verder gebracht te worden. Jezus zegt ergens: “Pas als het goede nieuws over het koninkrijk in de heel wereld wordt verkondigd als getuigenis voor alle volken, zal het einde komen.” (Matteus 24,14)

Hoe leven wij als kerk van Jezus Christus? Trekken wij als megakerk mensen uit de wijde omgeving? Laat ze maar bij ons komen? Of gaan wij onze omgeving in en zoeken wij de mensen waar ze zijn? Jezus zendt zijn kerk. Vanuit de hemel steunt Hij haar bij dat werk. Ga, in Jezus’ naam.

eitjes

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
Wat voor eitjes zijn dit nu weer? Op vlier. Dat ontdek je door ze te bewaren en rustig af te wachten wat er uit komt.
Misschien Spilosoma lubricipeda (witte tijger)?

Bid en werk (Marcus 1,36-37)

Bid en werk
Marcus 1,36-37
Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen hem vlug achterna, en toen ze hem gevonden hadden zeiden ze tegen hem: ‘Iedereen is naar u op zoek!’

Wat mankeert ze? Waarom gunnen Simon en de anderen Jezus geen gelegenheid om te bidden? Zijn zij zulke activisten? Willen ze dat Jezus scoort door daden? Je hebt toch ook verstilling nodig voor het aangezicht van God?

Maar waarom word ik zo kwaad op hen? Heb ik dat dan ook, dat ik graag uitblink in daden, mezelf verwijten maak als die níet uit mijn handen komen, en het moeilijk vind om in de stilte bij God te zijn? Ben ik eigenlijk kwaad op mezelf als ik rust bij God, omdat ik mezelf verwijt dat ik dan te weinig doe? Vind ik mezelf lui? Blijkbaar ben ik gevoelig voor zulke geluiden. Maar als ik bij de Vader ben en oefen in er zijn, dan beteken ik veel meer voor de mensen om me heen, dan wanneer ik hol en draaf en aan mezelf en hen voorbijloop.

Er is geen tijd voor bidden. Het werk wacht. Lopen ze dan niet het gevaar dat ze zelf ook zo gaan doen? Ze komen op bezoek en halverwege moeten ze alweer naar de volgende. Ze zijn steeds achter adem. Hun onrust dragen ze alleen maar over en daar wordt niemand beter van.

Denk aan Maria en Marta: Maria had het goede deel gekozen. Nu zucht ik van verlichting: Het mag dus wel. Leer mij dat het ook van mijzelf mag, Heer: stil worden bij U en rusten bij U, om van daaruit in uw dienst te treden. De kerk is van U, Heer. U slaapt nooit. Jezus zal als Opperherder altijd waken. Ik zucht: vanuit die rust mag ik mijn werk doen voor Hem.