Heeft Jezus zijn verstand verloren? (Marcus 3,20-21)

Heeft Jezus zijn verstand verloren?
Marcus 3,20-21
Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten. Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had hij zijn verstand verloren.

Er zijn cultuurreizen die je meenemen in de voetsporen van een bekende persoon uit het verleden. Je bezoekt zijn geboortehuis, de school waar hij naar toe ging, en de plaatsen waar hij woonde en werkte. Zulke plaatsen trekken mensen aan.

Jezus trekt tijdens zijn leven op aarde al mensen aan. Horden mensen stromen toe. Maar zijn stad is er niet blij mee. Zijn verwanten grijpen in. Letterlijk staat hier: zij die bij Hem horen. Ze willen Jezus grijpen. Ze zien Hem als een gevaarlijk iemand die gearresteerd moet worden. Het gaat hier niet over Jezus’ familie. Die komen pas later. Zij komen niet om Jezus te grijpen, maar om Hem te bezoeken. Hier gaat het over Jezus’ stadgenoten.

Waarom zijn die stadgenoten niet blij met Jezus? Ze zeggen: “Hij is zichzelf niet meer de baas!” Maar als Jezus de controle over zichzelf verloren heeft, wie stuurt Hem dán aan? Volgens sommigen is Jezus vol van Gods Geest. Maar Jezus’ stadgenoten denken aan heel andere dingen. Jezus eet niet eens meer. Hij wordt aangestuurd door kwade machten. Hij is gek of bezeten.

Straks komen er wetgeleerden uit Jeruzalem en die haken daar bij aan. Het klopt mensen, deze man is bezeten!

Hoe reageer jij op Jezus? En op al die mensen die in Hem geloven? Is Hij vol van God? Of is Hij vol van kwade machten? Als Hij vol van kwade machten is, wat zijn stadgenoten zeggen, dan jaagt Hij mensen hun ondergang tegemoet. Als Hij vol van God is, wat Hij zelf zegt, dan rédt Hij je van de ondergang en brengt Hij je veilig bij zijn Vader thuis. Hoe reageer jij op Jezus?

bij Jezus zijn (Marcus 3,13-19)

bij Jezus zijn
Marcus 3,13-19
Hij ging de berg op en riep al degenen bij zich op wie hij zijn keuze had laten vallen, en ze kwamen naar hem toe. Hij stelde twaalf van hen aan als apostel; ze moesten hem vergezellen, en hij wilde hen ook uitzenden om het goede nieuws bekend te maken. Ze kregen de macht om demonen uit te drijven. De twaalf die hij aanstelde, waren achtereenvolgens Simon, die hij de naam Petrus gaf, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, Johannes, de broer van Jakobus (aan deze twee gaf hij de naam Boanerges, wat ‘zonen van de donder’ betekent), Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon Kananeüs en Judas Iskariot, die hem heeft uitgeleverd.

Jezus roept twaalf mannen om met Hem zijn. Aan zijn voeten. In zijn lijfelijke Tegenwoordigheid. Hem zien en horen. In zijn prediking van het Koninkrijk van God. In zijn wonderen die dat onderstrepen. In zijn goddelijke zending en volmacht. In zijn vernedering en lijden.

Als zijn naaste leerlingen Gods nabijheid zien en God groot maken. De aanvallen op Jezus zien en hoe mensen zich verzetten tegen God en zijn Zoon. In zijn lijden delen: “Jij bent een van zijn leerlingen.” Ontdekt worden aan je eigen verzet tegen God, speciaal in Jezus. En hoe hard je zelf ook Jezus nodig hebt.
In die majesteit van Jezus en die kleinheid, ontrouw en onmacht van jezelf groeien in vertrouwen op Hem en leren om alles van Hem alleen te verwachten.

Als Hij je dan na zo’n opleiding zendt, dan heeft Hij je geleerd om niet op jezelf te staan, maar op Hem alleen. Om niet te handelen uit eigen gezag, maar alleen op gezag van zijn Naam. Om niet jezelf in het midden te stellen, maar alleen Jezus, de Heer.

De apostelen hebben een unieke onoverdraagbare functie. In de Bijbel worden Jezus’ twaalf apostelen genoemd naast Gods profeten in het oude verbond. De stadsmuur van het nieuwe Jeruzalem uit Openbaring 21 heeft twaalf grondstenen, met daarop de namen van de twaalf apostelen van het Lam.

Tegelijk: in het slot van Marcus’ boek lezen we dat állen die tot geloof in Jezus komen herkenbaar zullen zijn door tekenen die hun getuigenis van Jezus vergezellen. Hoe zijn zij in staat om dat werk te doen? Alleen door steeds dicht bij Jezus te zijn.

Wat geef jij aan Jezus? (Marcus 3,7-12)

Wat geef jij aan Jezus?
Marcus 3,7-12
Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer, en een grote menigte uit Galilea volgde hem. Ook uit Judea en Jeruzalem, uit Idumea en het gebied aan de overkant van de Jordaan en uit de omgeving van Tyrus en Sidon kwamen veel mensen naar hem toe, omdat ze hadden gehoord wat hij allemaal deed. Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze een boot voor hem gereed moesten houden, om te voorkomen dat hij door de menigte onder de voet zou worden gelopen. Allerlei zieken verdrongen zich om hem aan te raken, want hij had al veel mensen genezen. Telkens als de onreine geesten hem zagen, vielen ze voor hem neer en schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God!’ Hij sprak hen bestraffend toe, en verbood hun bekend te maken wie hij was.

Als iemand gegeseld wordt, dat brandt er in. Elke slag snijdt in je vlees. Je schreeuwt het uit. Diepe sporen blijven achter. Uit het hele land komen mensen naar Jezus toe voor genezing. Deze mensen lijden onder ziekten en demonen. Ziekten en kwalen heten hier geselslagen: de mensen kwamen “zovelen als geselslagen hadden”.

Jezus bevrijdt mensen daarvan. Ze hoeven Hem alleen maar aan te raken. De profeet Jesaja zegt: “Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing.” (Jesaja 53,5)

De mensen bij het meer van Galilea willen graag hun ziekten en demonen kwijt. Ze worden geplaagd en zoeken verlossing daarvan. Maar niemand valt op de knieën en zegt tegen Jezus: “U bent de Zoon van God!”

De demonen vallen wel voor Jezus neer en roepen wel: “U bent de Zoon van God!” Maar zij zijn nepsupporters: ze geloven wel dat God bestaat, maar ze aanbidden Hem niet.

Wat zoek jij? Waarmee kom jij bij Jezus en wat wil jij aan Hem kwijt? Denk aan de profeet Jesaja. Geef je aan Jezus je zonden en tekorten? Geef je Hem je ziekten en je kwalen? Geef je Hem alles wat jouw leven geselt, al je pijn? Of geef je Hem je hart en je leven, jouzelf helemaal voor nu en altijd?

Jezus stierf voor ons welzijn. Maar alleen wat ik aan Hem geef neemt Hij op zich!