Wie Jezus bidt geeft Jezus de ruimte. (Marcus 9,25-29)

Wie Jezus bidt geeft Jezus de ruimte.
Marcus 9,25-29
Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug.’ Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op. Hij ging een huis in, en toen ze weer alleen waren, vroegen zijn leerlingen hem: ‘Waarom konden wij die geest niet uitdrijven?’ Hij antwoordde: ‘Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.’

Heb jij wel eens hulp gevraagd? Als je wiskunde moeilijk vindt vraag je een klasgenoot jou te helpen. In een lastige klus voor je werk kun je gelukkig bij collega’s terecht om advies. Natuurlijk geeft het voldoening als je iets zelf hebt gedaan. Maar als iets jou echt niet lukt en je vraagt geen hulp, dan blijf je maar doormodderen.

Jezus spreekt de demon toe. Met één zin drijft Hij hem uit. De demon verlaat de jongen onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen. De jongen valt op de grond. De mensen denken dat hij dood is, maar Jezus pakt de jongen bij de hand en helpt hem overeind.

Het lukte Jezus’ leerlingen niet om de demon uit te drijven. Jezus kan het wel. Heel eenvoudig. Wat ontbrak er aan bij hen? Jezus zegt: “Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.”

Jezus wijst zijn leerlingen op het belang van bidden. Denk maar aan wat net is gebeurd. De vader had geen vertrouwen in Jezus. Jezus brengt hem tot inkeer. De vader beseft: Jézus moet mij vertrouwen in Hem geven. Hij bidt! “Kom mijn ongeloof te hulp!” Als de vader dat gebeden heeft dán maakt Jezus de jongen beter. Het gebéd maakt de jongen niet beter. Maar als de vader biddend Jezus’ hulp inroept, en vertrouwen in Jezus ontvangt, dan geeft Hij aan Jézus de ruimte om de demon uit te drijven.

Hier wordt duidelijk waarom de leerlingen de demon niet konden uitdrijven. Blijkbaar hadden zij het geprobeerd zonder te bidden. Ze riepen niet de Naam van Jezus aan, maar ze probeerden het zelf. Maar laat één ding duidelijk zijn: wij kunnen demonen niet de baas. Dat kan alleen Jezus. Bid om vertrouwen in Hem en laat dan Hém zijn werk doen!

Geloofsvertrouwen is Jezus’ gezag erkennen. (Marcus 9,20-24)

Geloofsvertrouwen is Jezus’ gezag erkennen.
Marcus 9,20-24
‘Breng hem bij me.’ Ze brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’

Als Jezus terugkomt vindt Hij een hele generatie vol ongeloof. De vader van de jongen is een vertegenwoordiger van dat ongeloof. Hij zegt tegen Jezus: “Als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.” Deze vraag zit vol twijfel. Het ongeloof van deze vader is niet of Jezus echt bestaat. Jezus staat vóór hem. Het ongeloof van de vader is niet of Jezus wel oog voor hem heeft. Jezus kijkt hem aan en spreekt hem aan. Het ongeloof van de vader is of Jezus wel iets kan doen. Of Jezus’ gezag toereikend is om ons te helpen.

Jezus legt de vinger bij dat ongeloof: “Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft!” Meteen roept de vader het uit: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!” Jezus brengt deze vertegenwoordiger van het ongelovige volk tot geloof. In één ogenblik wijkt zijn wantrouwen. De man stelt zijn vertrouwen op Jezus. Hij vraagt Jezus om Hem dat vertrouwen te leren.

Straks wordt niet alleen een bezeten zoon genezen. Eerst wordt een ongelovige vader tot geloof gebracht: Jezus, U hebt gezag over alle dingen. Geef mij vertrouwen in U.

Hoe staat het met mijn vertrouwen in Jezus? De vraag is niet of Hij bestaat en of Hij mij wel ziet. De vraag is of ik zijn gezag erken. En begin dan maar met zijn gezag erkennen over jouw eigen leven.