Jezus gaat voorop (Marcus 10,32-34)

Jezus gaat voorop, naar het kruis.
Marcus 10,32-34
Ze waren onderweg naar Jeruzalem en Jezus liep voor hen uit; de leerlingen waren ongerust en ook de mensen die hen volgden waren bang. Hij nam de twaalf weer apart en vertelde hun wat hem zou overkomen: ‘We zijn nu op weg naar Jeruzalem, waar de Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriesters en de schriftgeleerden, die hem ter dood zullen veroordelen en hem zullen uitleveren aan de heidenen. Ze zullen de spot met hem drijven en hem bespuwen en hem geselen en doden, maar na drie dagen zal hij opstaan.’

Stel je voor dat je onderweg bent naar de galg. Over zeg maar een week word je opgehangen. In een plaats verderop. Je gaat lopend naar die plaats toe. Dat is een reis van een paar dagen. Loop je stevig door? Ben je onbevangen en vrij? Of houd je in? Probeer je uit te stellen en ben je bang?

Het eerste geldt voor Jezus, het tweede voor zijn leerlingen. Jezus heeft tot nu toe twee keer gezegd dat Hij gearresteerd en gedood zou worden. Door de mensen. Op aangeven van de leiders van het volk. Zijn leerlingen zijn bang. Zij kunnen er helemaal niet bij dat Jezus vrij en vastberaden voor hen uitloopt.

Jezus houdt in. Nu loopt Hij weer bij de twaalf. Hij spreekt hen apart aan. Hij vertelt voor de derde keer van het lijden dat Hem te wachten staat. Deze keer nog concreter: in Jeruzalem, met een officiële terdoodveroordeling, via overlevering aan de heidenen, de Romeinen, en onder spot, bespugen en geseling.

Wat zou jij doen? Ik zou vertragen, of juist hard weglopen de andere kant op. Maar Jezus is gekomen met een doel. Hij houdt vast aan het plan waarvoor zijn Vader Hem zond. Niet omdat Hij zin heeft in lijden of daarvan geniet. Denk aan zijn worsteling in Getsémané. Wel omdat Hij niets liever wil dan doen wat de Vader Hem vraagt.

Wat wil jij? Denk nog eens aan wat Jezus zei na zijn eerste lijdensaankondiging: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en het evangelie, zal het behouden.” (Marcus 8,34-35)

eersten en laatsten (Marcus 10,31)

eersten en laatsten
Marcus 10,31
Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.

De eerste zijn, dat kan op verschillende manieren. Bij een wedstrijd gaat het om de snelste, de sterkste, de slimste of de mooiste. In Gods Koninkrijk gelden andere verhoudingen. Voor God ben je niet meer om wat je hebt en kunt en doet. God heeft je gemaakt. Dát maakt je bijzonder. De eerste zijn kan ook gaan over een volgorde in tijd. Een opa is er eerder dan zijn kleinkind. De eerstgeborene is er eerder dan de jongste.

Die tweede manier daar denkt Jezus aan. Jezus’ leerlingen zijn de eerste volgelingen van Jezus. Zij maakten ruzie over wie van hen de meeste was. Als ze daar hun huisstijl van maken, dan maken ze zich los van Jezus. Ze raken achterop. Anderen gaan hen voor. Als ze niet inbinden worden ze zelf de laatsten.

Jezus vertelde een keer een gelijkenis van arbeiders in een wijngaard. De arbeiders die op het laatste nippertje kwamen werken kregen evenveel als de arbeiders die de hele dag hadden gewerkt. De werkers van het eerste uur waren kwaad. Ze gunden de laatkomers niet dat de eigenaar van de wijngaard onverdiend goed voor hen was. Ze vergaten dat hun aanstelling en de kracht die zij kregen voor hun werk ook een cadeau was.

De toepassing is breed. Als het volk dat God riep Gods Zoon Jezus afwijst, dan gaan de heidenen die Jezus erkennen hen voor in Gods Rijk. Als Jezus’ leerlingen van het eerste uur hun identiteit niet uit Jezus halen, maar uit het feit dat zij de eerste leerlingen van Jezus zijn, dan gaan anderen hen voor in Gods Rijk. Als mensen die in de kerk zijn opgegroeid vertrouwen op hun jarenlange lidmaatschap in plaats van op Jezus, dan gaan anderen hen voor in Gods Rijk.