Lezen: Amos 7:10-17 en Matteus 28:16-20
Ik ben helemaal geen profeet, en ook geen profetenleerling. Ik ben veeboer en vijgenteler.
Amos 7:14
In ons gezin doen we wel eens een spelletje: woorden zoeken bij een letter. Je prikt een letter uit een krant, en van die letter moet je dan een jongensnaam zoeken, een meisjesnaam, een beroep, enz. Woorden met een ‘s’ hadden we een keer. Maar een beroep met een ‘s’, dat had niet iedereen. En ‘schapenfokker’ zeker niet. Bij dat spelletje deden we één letter per keer. Dat was leuk. Anders raakten we in de war natuurlijk.
Maar wat is Amos nu? Schapenfokker, profeet, of beide? Misschien raak je daarvan in de war. Maar dan is het goed om te weten dat Amos geen beroepsprofeet was die de kost verdiende met zijn werk als profeet. Die had je toen ook. Er waren ook profetenscholen. Amos spreekt daar geen kwaad van. Maar hij zelf kan rond komen van zijn boerenbedrijf. Dus het feit dat hij vanuit Juda in Samaria de woorden van de HEER brengt heeft niets te maken met broodwinning. Het heeft wel alles te maken met zending. Amos vertelt: “De HEER heeft me van achter mijn schapen vandaan gehaald, en het is de HEER die tegen me heeft gezegd: “Ga naar mijn volk Israël en profeteer daar.””
Misschien ben jij geen beroepsprofeet. Maar als je in Jezus gelooft ben je aan Hem verbonden, en in die zin wel degelijk ook een profeet (Heidelbergse Catechismus, Zondag 12). God zendt ook jou. Ongeacht wat je andere beroep of werk is. Hoe kun je dat concreet maken?