Amos 3,6

Lezen: Amos 3:1-8
En geschiedt er ooit onheil in een stad zonder toedoen van de HEER? Amos 3:6

Amos gebruikt in hoofdstuk 3 zeven vergelijkingen. Zeven vragen waarop het antwoord zonneklaar is. Het eerstgenoemde kan niet zonder het tweede. De laatste vergelijking is zonder beeldspraak: “Als er een ramp in een stad gebeurt, dan gebeurt dat nooit zonder toedoen van de Here.” Dat geloofde iedereen in die tijd. Vandaag zijn er veel mensen die zeggen dat God niet eens bestaat. Maar dat was toen niet zo.
Maar waarom somt Amos zeven keer iets op dat voor de Israëlieten volstrekt logisch is? Is dat niet zeven keer een open deur? Dat is waar. Maar er is nóg een vergelijking. Juist in die vergelijking ontkent Israël dat het één niet zonder het ander kan. Israël zei: “Wij zijn Gods uitgekozen volk. En dus zal de HEER ons niet straffen. Dat zal Hij nooit doen.” Maar Amos zei dat de HEER heeft gezegd: “Juist omdat jullie mijn volk zijn, juist daarom zal Ik jullie wel straffen voor al je wandaden.” Bij verkiezing verwácht je geen oordeel. Maar als Gods uitgekozen volk leeft in zónden, dan kan het niet anders of God komt juist met zijn oordeel.
Maar dat is bedreigend! Gods verkiezing is niet iets om je zorgeloos in te koesteren. Bijvoorbeeld dat je doop en verkiezing gelijk stelt en denkt: ‘Ik ben gedoopt en dus kom ik in de hemel, wat er ook gebeurt, of wat ik maar doe.’ Israëls probleem in Amos’ tijd was valse gerustheid. Zou dat ook ons probleem kunnen zijn? Zo ja: hoe dan?