Amos 8,2

Lezen: Amos 2:6-8 en Amos 8:1-3
Ik zal mijn volk Israël niet langer sparen. Amos 8:2

Een mand met rijp fruit. Een prachtig decor voor een stilleven. Zie je het voor je? Daar kunnen we van genieten. Hoe levensecht het fruit is weergegeven. Maar in het visioen dat Amos ziet is geen sprake van een idyllisch schilderij. Het rijpe fruit wijst op het einde dat rijp is voor Israël. God zal zijn volk niet langer sparen. De maat van het onrecht is vol.
God de HEER is barmhartig en rechtvaardig. Hij is liefde. (1 Johannes 4:8). Hij wil ons niet straffen om onze zonden. Maar Hij haat de zonde. Hij moet de zonde wel straffen (Jesaja 13:11). Wat een dilemma voor ons. Maar nee, bij de HEER is vergeving. Kijk maar in het Oude Testament: het offerdier moet sterven, de Israëliet mag leven. Dat wijst naar het Nieuwe Testament: God legt onze zonden op Jezus en straft Hem, nu mogen wij leven.
Voor die vergeving mag je altijd bij de HEER aankloppen. Maar daar is wel een prijs voor betaald. Niet door ons, maar door Jezus. En nu kan het niet zo zijn, dat wij een beroep doen op dat offer, en intussen blijven leven in de zonden alsof we dan pas in ons element zijn. Christus’ bloed sluit zo’n levenshouding uit. Waarom is dat zo?
Maar Israël in Amos’ dagen beklom de offerhoogten (Amos 7:9) en ging door met onrecht plegen. Dat is niet leven van Gods vergeving. Als we zijn vergeving blijven afwijzen, dan blijven we ook onder zijn toorn (Johannes 3:36).