confrontatie (Marcus 5,1-3a)

confrontatie
Marcus 5,1-3a
Ze kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gerasenen. Toen hij uit de boot gestapt was, kwam hem meteen vanuit de grafspelonken een man tegemoet die door een onreine geest bezeten was en in de spelonken woonde.

Er komt een man uit de grafspelonken op Jezus en zijn leerlingen af. Het is geen bezoeker van de begraafplaats die het graf van een geliefde verzorgt. Het is niet de opzichter van de graven. Het is geen dode die net is opgewekt, zoals Lazarus. Nee, het is een man die woont in de graven. Wie doet dat nu? Als mens die leeft hoor je onder de levenden.
Deze man is bezeten door een onreine geest. Een demon. Die heeft de macht over hem overgenomen. Deze man ruikt naar de dood.

Dan komt Jezus. De Levende Heer. Hij betreedt het gebied van de Griekse Tien Steden, de Dekapolis. Meteen komt deze man Hem tegemoet. Dat lijkt alsof die man claimt: U hebt hier niks te zoeken. Dit gebied is van mij! Arm land van Dekapolis. Arm volk van Dekapolis. Als dat je machthebbers zijn.

Wie is hier de baas? Demonen en de dood óf Jezus de Heer? Aan het eind van deze geschiedenis zal deze man de Dekapolis ingaan onder de levenden. Daar zal hij het nieuws vertellen van de Mens die de Levende is. Die hem tot leven heeft gebracht. Uit het rijk van de boze vandaan naar het koninkrijk van God. Dat is onder het koningscháp van Jezus en van God. Uit de spelonken van de dood naar leven als een Godsgeschenk.

Wat gebeurt er als Jezus jouw levensgebied betreedt? Welke machten laat ik heersen over mijn leven? Mag Jezus je Heer zijn? Dan ruik je naar Hem!