Genesis 7,1-16
De inleiding op de grote watervloed
1 Toen zei de HEER tegen Noach: ‘Ga de ark in, samen met je hele gezin, want Ik heb gezien dat jij als enige van deze generatie rechtschapen bent.
2 Van alle reine dieren moet je zeven mannetjes en hun wijfjes meenemen, van de onreine dieren moet je er twee meenemen, een mannetje en zijn wijfje,
3 en van de vogels weer zeven mannetjes en wijfjes, zodat alle dieren zich kunnen voortplanten op de aarde.
4 Want over zeven dagen zal Ik het veertig dagen en veertig nachten op de aarde laten regenen; dan zal Ik alles wat er bestaat van de aardbodem wegvagen, alles wat Ik heb gemaakt.’
5 Noach deed alles zoals de HEER het hem had opgedragen.
6 Noach was zeshonderd jaar toen de zondvloed kwam, een watermassa die de aarde overspoelde.
7 Om aan het water te ontkomen ging Noach de ark in, samen met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen.
8 Van de reine en de onreine dieren, van de vogels en van alles wat op de aardbodem rondkruipt,
9 kwamen er telkens twee bij Noach in de ark, een mannetje en een wijfje, in overeenstemming met wat God hem had opgedragen.
10 Toen de zeven dagen voorbij waren, kwam het water van de vloed over de aarde.
11 In het zeshonderdste jaar van Noachs leven, op de zeventiende dag van de tweede maand, braken alle bronnen van de machtige oervloed open en werden de sluizen van de hemel opengezet.
12 Veertig dagen en veertig nachten lang zou het op de aarde stortregenen.
13 Diezelfde dag gingen Noach, zijn zonen Sem, Cham en Jafet, zijn vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen de ark in,
14 samen met alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, en ook met alle soorten vogels en wat er verder maar vleugels heeft.
15 Van alle wezens waarin levensadem was, kwamen er telkens twee bij Noach in de ark:
16 van alle dieren kwamen er een mannetje en een wijfje, in overeenstemming met wat God hem had opgedragen. Toen sloot de HEER de deur achter hem.
Hoe bouw je een verhaal op? Als je iets wilt vertellen kun je dat op verschillende manieren doen. Genesis 7 heeft een sterke opbouw. De komst van de vloed wordt ingeleid in drie stappen.
Stap 1 is op de zevende dag vóór de vloed. God zegt tegen Noach: “Ga de ark in, met je hele gezin. Neem van alle reine dieren zeven paar mee. Van alle onreine dieren één paar. En van alle vogels zeven paar. Ze moeten zich kunnen voortplanten op de aarde. De vloed komt. Maar God kijkt hier al over de vloed heen: na de vloed moet er op aarde nieuw leven zijn.
Stap 2 is de week vóór de vloed. Er komt een tijdsbepaling bij: Noach is 600 jaar.
In die week komen de dieren bij Noach. Noach heeft een week om ze allemaal in te schepen.
Stap 3 is de dag dat de vloed begint. De tijd wordt nog preciezer omschreven: “In het zeshonderdste jaar van Noachs leven, op de zeventiende dag van de tweede maand, braken alle bronnen van de machtige oervloed open en werden de sluizen van de hemel opengezet.”
Diezelfde dag gingen Noach, zijn zonen Sem, Cham en Jafet, zijn vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen de ark in. Voordat de vloed begint gaat Noach als laatste de ark in. Dan sluit God de Heer zelf de deur achter hem.
Lees dit gedeelte en laat het op je inwerken. Herhaling op herhaling, op herhaling. Steeds intenser. Steeds dichterbij. Het lijkt alsof de goven van de vloed nu al over je heen beginnen te stromen. Midden in het einde van de wereld werkt God aan een nieuw begin.