eersten en laatsten (Marcus 10,31)

eersten en laatsten
Marcus 10,31
Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten.

De eerste zijn, dat kan op verschillende manieren. Bij een wedstrijd gaat het om de snelste, de sterkste, de slimste of de mooiste. In Gods Koninkrijk gelden andere verhoudingen. Voor God ben je niet meer om wat je hebt en kunt en doet. God heeft je gemaakt. Dát maakt je bijzonder. De eerste zijn kan ook gaan over een volgorde in tijd. Een opa is er eerder dan zijn kleinkind. De eerstgeborene is er eerder dan de jongste.

Die tweede manier daar denkt Jezus aan. Jezus’ leerlingen zijn de eerste volgelingen van Jezus. Zij maakten ruzie over wie van hen de meeste was. Als ze daar hun huisstijl van maken, dan maken ze zich los van Jezus. Ze raken achterop. Anderen gaan hen voor. Als ze niet inbinden worden ze zelf de laatsten.

Jezus vertelde een keer een gelijkenis van arbeiders in een wijngaard. De arbeiders die op het laatste nippertje kwamen werken kregen evenveel als de arbeiders die de hele dag hadden gewerkt. De werkers van het eerste uur waren kwaad. Ze gunden de laatkomers niet dat de eigenaar van de wijngaard onverdiend goed voor hen was. Ze vergaten dat hun aanstelling en de kracht die zij kregen voor hun werk ook een cadeau was.

De toepassing is breed. Als het volk dat God riep Gods Zoon Jezus afwijst, dan gaan de heidenen die Jezus erkennen hen voor in Gods Rijk. Als Jezus’ leerlingen van het eerste uur hun identiteit niet uit Jezus halen, maar uit het feit dat zij de eerste leerlingen van Jezus zijn, dan gaan anderen hen voor in Gods Rijk. Als mensen die in de kerk zijn opgegroeid vertrouwen op hun jarenlange lidmaatschap in plaats van op Jezus, dan gaan anderen hen voor in Gods Rijk.