Geloofsvertrouwen is Jezus’ gezag erkennen.
Marcus 9,20-24
‘Breng hem bij me.’ Ze brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’
Als Jezus terugkomt vindt Hij een hele generatie vol ongeloof. De vader van de jongen is een vertegenwoordiger van dat ongeloof. Hij zegt tegen Jezus: “Als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.” Deze vraag zit vol twijfel. Het ongeloof van deze vader is niet of Jezus echt bestaat. Jezus staat vóór hem. Het ongeloof van de vader is niet of Jezus wel oog voor hem heeft. Jezus kijkt hem aan en spreekt hem aan. Het ongeloof van de vader is of Jezus wel iets kan doen. Of Jezus’ gezag toereikend is om ons te helpen.
Jezus legt de vinger bij dat ongeloof: “Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft!” Meteen roept de vader het uit: “Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp!” Jezus brengt deze vertegenwoordiger van het ongelovige volk tot geloof. In één ogenblik wijkt zijn wantrouwen. De man stelt zijn vertrouwen op Jezus. Hij vraagt Jezus om Hem dat vertrouwen te leren.
Straks wordt niet alleen een bezeten zoon genezen. Eerst wordt een ongelovige vader tot geloof gebracht: Jezus, U hebt gezag over alle dingen. Geef mij vertrouwen in U.
Hoe staat het met mijn vertrouwen in Jezus? De vraag is niet of Hij bestaat en of Hij mij wel ziet. De vraag is of ik zijn gezag erken. En begin dan maar met zijn gezag erkennen over jouw eigen leven.