Genesis 9,1-3
Gods zegen voor mens en dier.
1 Toen zegende God Noach en zijn zonen; Hij zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde. 2 De dieren die in het wild leven, de vogels van de hemel, de dieren die op de aardbodem rondkruipen en de vissen van de zee zullen ontzag en angst voor jullie voelen – ze zijn in jullie macht. 3 Alles wat leeft en beweegt zal jullie tot voedsel dienen; dit alles geef Ik je, zoals Ik je ook de planten heb gegeven.
Weer klinken de zegen en de opdracht van God uit het begin: “Wees vruchtbaar en word talrijk en bevolk de aarde.” God wil verder met zijn aarde. Met zijn mensen op aarde. Hij geeft hen zijn zegen, zij moeten de aarde bevolken en God wil door hen de hele aarde zegenen.
God maakt de wilde dieren schuw voor de mens. Daarmee beschermt Hij de mens. Ook de dieren. Stel dat wilde dieren niet bang zijn voor de mens. Dat ze individueel of in een groep op mensenjacht gaan. Dan krijg je een voortdurende strijd tussen mens en dier. Met veel doden aan beide kanten.
Er zijn nog steeds wilde dieren die ook mensen aanvallen. Maar God heeft daar wel een rem op gezet: wilde dieren zijn over het algemeen schuw voor de mens en dat is goed voor dier en mens. Als mensen willen overleven op aarde, dan hoeven ze niet meer alle wilde dieren te bevechten, en zeker niet ze uit te roeien. In plaats daarvan moet de mens ook de wilde dieren hun eigen ruimte gunnen.
God geeft de mens toestemming om naast plantaardig voedsel ook dierlijk voedsel te eten. Dat betekent niet dat de mens onbeperkt dierenvlees mag eten. God opent geen restaurant ‘onbeperkt dierenvlees’. De mens moet Gods zegen die hij krijgt aan de hele aarde doorgeven. Ook aan de dieren. Ook aan de wilde dieren.
Mens en dier zijn samen bewoners van de aarde. God wil op aarde een plek voor beide. God heeft de mens op aarde aangesteld als vertegenwoordiger van Hem. Dat vraagt van de mens wijsheid en goed beleid ook als het gaat om ruimte voor mens en dier.