Meer dan goud

De voorschriften van de HEER zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing uit de raat. Uw dienaar laat zich erdoor verlichten, wie ze opvolgt wordt rijk beloond. Psalm 19,11-12

Wat moet ik met goud? Goud glimt en glanst. Goud prikkelt de ogen, trekt onze blik naar zich toe: wat is dat voor schitterends daar? Goud is duurzaam. Goud verroest niet. Goud vergaat niet, maar blijft.
Goud is zeldzaam en kostbaar. Goud houdt zijn waarde. Papiergeld en muntgeld kunnen devalueren, goud niet. De goudprijs kan schommelen, maar met goud komt het nooit zo ver dat je het achteloos bij het vuilnis zet. Goud is gewild. Mensen hebben er wat voor over. Er worden diefstallen voor gepleegd. Moorden zelfs. In de sportwereld is de leus: ga voor goud! Goud is het hoogste wat je kunt bereiken. Als je goud hebt sta je aan de top. Kun je op alle anderen neerkijken. Er kan maar één nummer één zijn, en dat ben ik. Als je goud hebt schrijf je geschiedenis. Jouw naam gaat de boeken in. Jij hebt het gemaakt. Jij hebt gewonnen. Jij ontvangt eer. Eer van mensen. Als er later quizvragen worden gesteld dan wordt gevraagd naar jouw naam. Veel mensen weten jouw naam nog. Jij wordt niet vergeten. Is dat niet waar wij naar verlangen? Als ik maar niet vergeten word.

We strekken ons er naar uit. We jagen ernaar. We ploeteren en doen ons best om te presteren.  Als ik kan zorgen dat ik bij de top kom, dan heb ik mezelf veilig gesteld. Nu heb ik een naam. Nu mag ik er zijn. Nu ziet iedereen mij staan. Nu ben ik geen grijze muis in een grauwe massa. Ik steek er met kop en schouders boven uit. Zie mij glimmen.

Maar waar glim ik nu van? Van gepaste trots? Van blijdschap dat ik het heb gehaald? Dat ik het heb gemaakt? I did dit? I’ve got it? Maar wat voor loon heb ik nu? Ik krijg eer van mensen. Ook als ik dood ben zijn ze mij niet vergeten. Ik hoor bij de groten der aarde. Misschien kom ik wel in de canon van mijn land of streek. Maar op deze manier kom ik niet in Gods canon. God geeft in zijn canon (de heilige Schrift) mensen een plek die juist niet uitblinken in eigen prestaties. God geeft een plek aan Maria en Jozef. Aan Hanna en Simeon. Heel gewone mensen. Doodgewoon? Ja ze lijken zo grijs. Maar dat komt omdat wij uit onszelf geen kleur meer kunnen zien. Wij zijn uit onszelf allemaal stekeblind. Kleurenblind. Gods schittering aan kleuren, zijn spectrum en zijn volle palet: voor ons lijkt het allemaal grijs en grauw. Wat is er nu aan God? Wat is er nu aan de Bijbel? Om van Gods voorschriften maar helemaal te zwijgen. Wat saai zeg. Je moet van alles en je mag niks. Wat is daar nu aan? Wat heb je daar nu aan? Als je bij Jezus hoort dan heb je toch maar een saai en kleurloos leven.

Zo denken wij. Wat zijn we blind. En we gaan wanhopig op zoek naar allerlei dingen om zelf ons leven kleur te geven. Grijs en grauw is toch maar niks, vinden we. Dat klopt. Daar zijn we ook niet voor gemaakt. Maar het probleem is dat als we zelf kleur aan ons leven willen geven, we nooit van dat grijze en grauwe af komen. Dan blijft ons leven één kleurloos geheel.

Zelf ons leven kleur willen geven. Het lijkt ons soms aardig te lukken. Vol trots kijken we naar onze tekeningen. Naar wat wij in eigen kracht menen te hebben neergezet. Voor het goud van deze aarde dat opgaat, blinkt, maar ook weer verzinkt. Naar aardse schatten die vergaan. En we denken: wat heb ik toch mijn leven mooi kleur gegeven. Wat kan ik prachtig vuurwerk maken. Kijk mij nou. En we hopen en bidden dat iedereen ons ziet. We hopen en beven dat we gezien worden. In een grote grijze massa. Dat we toch alsjeblieft niet over het hoofd gezien worden. We maken van mensen de Heer en we bidden: “Zie ook mij, Heer.”

Maar God de Heer ziet ons al lang. Hij ziet zelfs de kleine grauwe bruin-grijze mus. Jezus gebruikt niet het voorbeeld van een bijeneter of een scharrelaar, met zijn schitterende kleuren, om ons te vertellen dat God oog voor ons heeft. Jezus gebruikt het voorbeeld van een gewone grijze mus. Wie maakt zich nu druk om hem of haar? Een koopman telt ze per vijf. En biedt twee voor de prijs van één. Maar voor God de Heer telt elke mus. Voor Hem zijn ze kostbaar. Hij ziet ze. Hij kent ze. Niet één valt er dood op de grond, zonder de wil van Vader. (Matteus 10,29-30; Lucas 12,6-7)

Maar als de Heer ons al lang heeft gezien, als Hij ons heeft gemaakt, als Hij ons in liefde kent, wat lopen wij dan te jagen? Waarom jagen wij dan naar goud alsof we nog waardevol moeten worden? Alsof we pas door onze eigen inspanningen waardevol zijn? We zijn het al lang! In de ogen van de Heer!

O Heer, leer ons zoeken naar de eer van U. En U zelf zegt in de Bijbel dat U ook ons eer wilt geven. Zoals U ook aan uw eigen Zoon Jezus alle eer geeft. “Mijn Vader is het die mij eert”,  zei Jezus. Juist daarom hoefde Hij niet de limiet te halen en zelf zijn plekje te verdienen. Juist daarom hoefde Hij niet te schreeuwen om aandacht en voor zichzelf een podium te creëren. Hij was geen populist, maar Hij was een dienaar. Een dienaar van God: Hier ben Ik om uw wil te doen.

Maar wat is daar nu aan? Is dat niet vreselijk saai? Als je gewoon een trouwe knecht bent die doet wat God de Heer jou zegt? Daar wordt het leven toch niet fleurig van? Dat is toch donker in plaats van licht? Maar kijk dan naar Jezus! Juist Jezus kwam om te dienen als een knecht. Juist Hij zei: “Mijn voedsel is het om de wil van mijn Vader te doen.” Ja zeggen én ja doen. En juist Jezus was de minst saaie mens uit de hele wereldgeschiedenis ooit! Lees dan in je Bijbel. Wat kunnen mensen saai zijn. Wat kunnen mensen zich afmatten om maar gezien te worden en niet saai gevonden te worden. Maar Jezus is zo helder. Zo schitterend. Wat steekt Hij scherp af in een donkere wereld. Hij is het Licht van de wereld. Wat is Hij mooi. Hij is begeerlijker dan goud en zoeter dan honing.

Wat lopen wij achter goud aan te rennen als we Jezus hebben gezien? Loop achter Hem aan. Volg Hem. En kijk dan eens: bij Hem raak je niet uitgeput. Hij eet je niet op en zuigt je niet leeg. Hij voedt je en Hij verkwikt je. Als je Hem eet en drinkt (Johannes 6) krijg je weer kleur op je wangen. Wordt je leven weer vol en heel.

Zoals Jezus is en was en als mens op aarde leefde, zo heeft God ook ons bedoeld. Jij bent niet saai. Wij zijn voor God niet één grote saaie grijze massa. God de Here kent ons. Hij kent ons stuk voor stuk. Als Hij de sterren één voor één kent en bij name roept (Jesaja 40) hoeveel te meer dan ons?! Als de mussen al kostbaar zijn voor Hem en door Hem gekend, hoeveel te meer dan wij?!

Maar dan mag de wanhoop uit ons leven wijken. Dan hoeven wij niet wanhopig te proberen om ons te ontworstelen aan een grijze massa mensen. Te gaan voor goud, opdat er toch eindelijk iemand is die ons ziet. Nee, wij mogen geloven en beseffen dat we al lang gezien zijn! Door God de Heer, Vader, Zoon en heilige Geest. Dat wij kostbaar zijn in zijn ogen! Jij bent kostbaarder dan goud. Ja, ook jij!

En daarvoor gaf God de Heer zijn geboden. Hij wil dat je die waarde die Hij je gaf erkent. En ook de waarde die Hij aan jouw naaste gaf. Hij wil dat je Hem op zijn waarde schat. Hij is goed en Hij alleen. Hij is de mooiste en de meest zuivere en pure die er is. Hij is de Allerhoogste Heer. Er is niemand begerenswaardiger dan Hij. En juist Hij begeert jou. Hij houdt van jou met al zijn liefde. Dat bewees Hij door zijn Zoon voor jou te geven. Die Gods wil deed tot in de dood. Om jouw leven weer mooi te maken. Mooi, zoals God het bedoeld heeft. Mooi, zoals het eens was, in het paradijs. Nooit meer saai.

Wat een kostbare cadeaus. God wil dat je gaat voor die beloning. Het loon dat je al ontvangen hebt. Geen mensenloon dat vergaat, maar goddelijk loon (Matteus 6). Wat heb ik veel ontvangen. God zelf. Gods Zoon. Gods Geest. Al Gods gaven. En nu mag ik die cadeaus uitpakken en nu mag ik daaruit leven. Dát is gehoorzaam zijn aan Gods wet. Leven vanuit wat je van Hem ontvangen hebt. In liefde aannemen wat Hij je gaf en geeft. In liefde luisteren naar Hem. In liefde doen wat Hij je vraagt en waar Hij je de kracht voor geeft.

Wat een bijzonder leven is dat! Niet meer: ik moet presteren, ik moet veroveren, ik moet verdienen of de limiet halen. Niet meer de wanhoop van: als ik maar gezien word. Maar het leven vanuit wat we al lang gekregen hebben. Vanuit wat Jezus voor ons verdiende.

Dus dáárom zegt de Bijbel dat Gods geboden niet zwaar zijn (Matteus 23,4; 1Johannes 5,3). God is de enige God die komt met geboden die al vervuld zijn. Door zijn Zoon. God is de enige God die geeft wat Hij vraagt. God is de enige God die beloont niet nadat, maar voordat. En elk loon dat volgt is geënt en verankerd in zijn gaven die vooraf gingen aan onze gehoorzaamheid.

Wat maken wij ons druk om goud. Vanuit de wanhoop. En wat vergeten we vaak God de Heer in zijn schittering en luister! Meer dan goud is God. Meer dan de zon is de Zoon. Meer dan wat mijn hart begeert, is wat God mij wil geven.

Hier ben ik, Heer, om uw wil te doen: aannemen wat U mij geeft. In Jezus’ naam.