Wie het laatst lacht, lacht het best.
Marcus 5,40c-43
Jezus ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven.
Veel mensen denken dat de dood het laatste woord heeft. Maar God heeft het eerste en het laatste woord. God spreekt zich uit in Jezus.
Jezus gaat het huis van Jaïrus binnen. Hij pakt de hand van het meisjes vast en zegt: “Meisje, Ik zeg je: Sta op!” Meteen staat het meisje op en begint heen en weer te lopen. Ze blijkt al twaalf jaar oud. Straks loopt ze naar buiten. Daar komt ze, in levende lijve. Haast net zo schokkend als wanneer later Lazarus zijn graf uit komt springen.
Maar wat moet je als volgeling van Jezus als jouw kind niet terugkomt uit de dood? Is Jezus daar niet bij? Echt wel. Jezus wekt dit meisje niet op om ons pijn te doen, maar zodat wij leren ons vertrouwen op Hem te stellen, ook als de dood wel definitief alle aardse banden verbreekt.
Als Jezus ons roept, dan moet de dood ons laten gaan. Dat is niet alleen als Jezus iemand die gestorven is terugroept naar het leven op deze aarde. Het is ook als Jezus ons roept wanneer het onze tijd is om te sterven. Voor ieder die op Jezus vertrouwt geldt: als Hij je uit dit aardse leven roept, dan moet de dood je laten gaan. Blijf geloven!
Geloofsvertrouwen is beslissend. Wie het laats lacht, lacht het best. Dat is de lach van het geloof van Psalm 126. Ook als wij onze doden begraven. Zelfs als we onze kinderen begraven. Dankzij Jezus kunnen wij ook dan Psalm 126 zingen: “Wie met tranen zaaien zullen oogsten met gejuich!”