Amos 7,3

Lezen: Exodus 32:1-14 en Amos 7:1-3
Toen kreeg de HEER medelijden. Amos 7:3

Sprinkhanen kunnen een ware plaag zijn. Zoek maar eens op internet onder ‘sprinkhanenplaag’. Ze laten geen sprietje groen over. Het eerste gras was voor de koning afgemaaid. Waarschijnlijk als vorm van belasting. Misschien als hooi voor de koninklijke paarden en muildieren. De boer is in dat geval afhankelijk van het gras dat daarna opkomt. Maar als de HEER dan een zwerm sprinkhanen schept, dan wordt dat gras en hooi voor de boer zijn eigen dieren ernstig bedreigd. De sprinkhanen vraten het laatste groen al weg. Je kunt ook zeggen: “Wat zou er gebeurd zijn als de sprinkhanen het groen helemaal hadden opgevreten?” Het antwoord is duidelijk: dan zou er niets over zijn.
Nu treedt Amos op als voorbidder. “Doe het niet HEER. Vergeef het volk van Jakob. Het is zo klein!” Amos doet denken aan Mozes die na de zonde met het gouden kalf bad: “HEER, spaar uw volk.” En zoals de HEER na Mozes’ gebed afzag van zijn voornemen om het volk te vernietigen, zo zegt de HEER tegen Amos: “Het zal niet gebeuren.”
De HEER heeft geduld en medelijden. Niet omdat Hij het kwaad van zijn volk door de vingers ziet. Vergeven is niet zeggen dat het niet zo erg is. Of ‘zand erover’. Vergeven is wat echt erg is niet aanrekenen. Dat gebed om vergeving hebben wij ook nodig. Gezegend zijn we als we vertrouwen op onze Hogepriester Jezus Christus in de hemel die voor ons bidt en als we door de Geest ons biddend in zijn armen werpen.