Een onaf bestaan (Genesis 4,16-18)

Genesis 4,16-18
Een onaf bestaan
16 Toen ging Kaïn bij de HEER vandaan en hij vestigde zich in Nod, een land ten oosten van Eden. 17 Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en bracht Chanoch ter wereld. Kaïn was toen een stad aan het bouwen en hij noemde die Chanoch, naar zijn zoon. 18 Chanoch kreeg een zoon, Irad. Irad was de vader van Mechujaël, Mechujaël was de vader van Metusaël en Metusaël was de vader van Lamech.

Zolang Kaïn zich tegen God verzet is zijn leven een vlucht, bij God en mensen vandaan.
Kaïn is bezig een stad te bouwen. Hij noemt de stad in aanbouw naar zijn zoon. Wil Kaïn dat zijn kinderen niet meer zwerven? Maar: Ver van de Heer vind je geen thuis.

Kaïns stad is nog niet af. Dat valt op. In Genesis 10 lezen we dat Nimrod meerdere steden bouwde. Die steden kwamen af. Kaïns stedenbouw is onaf. Het lijkt er op dat het hem steeds niet lukt om zich voorgoed te vestigen. Steeds moet hij weer opbreken en verder trekken.

Ons leven hier op aarde is niet af. Dat geldt ook voor de kinderen van Adam en Eva die wel dichtbij God leven. Op deze aarde leven wij allemaal in een gebroken bestaan. Alles wat wij doen blijft bij stukjes en beetjes. Ook als we dingen opbouwen, ze brokkelen gemakkelijk weer af. We zijn stof en we keren tot stof terug.

Als dat voor iedereen gelijk is, wat heb je er dan aan om dicht bij God te leven? Dat is hierom: Alleen God de Heer kan ons weer af maken, compleet en heel.

Als we ver bij God vandaan leven dan blijft alles onaf. Uiteindelijk blijft er niets van ons over.
Als we God zoeken en met Hem leven dan zien we dwars door alles dat onaf en gebroken is heen Gods plan voor ons: Zo gaaf en heel als Hij ons bedoeld heeft.
Dan leren we ook zo naar de mensen om ons heen te kijken en dat voor hen te zoeken: Hoe gaaf en heel heeft God ook jou gemaakt en bedoeld.
Het ligt voor het oprapen. Maar het bloeit alleen open bij Hem.