Eva Genesis 3,20

Genesis 3,20
Eva
20 De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden.

God had de mens geschapen. God gaf hem een vrouw. Een mens als hij. Samen mochten ze leven in de tuin van Eden, in het paradijs. God zei toen: “Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.”

De mens heeft wel van de boom van kennis van goed en kwaad gegeten. De mens zal sterven. God zegt tegen hem: “Stof ben je, en tot stof keer je terug.” Toch noemt Adam zijn vrouw Eva, dat betekent: leven. Hoe kan dat?

De mens heeft Gods onverdiende goedheid gezien: Wij zijn bij God vandaan gelopen, maar God zocht ons op. Wij gingen tegenover God staan, aan de kant van Gods tegenstander, maar God zet ons terug aan zijn kant. We moeten allebei zwoegen voor het leven, maar God geeft leven door het zwoegen heen: Er zullen kinderen geboren worden. Zij krijgen ook weer kinderen. We zullen leven van wat de aarde opbrengt. Zo gaat het door, de eeuwen die komen. De mens sterft niet uit.

Uit het nageslacht van de vrouw zal God één nakomeling geven die de slang doodt. Zo verbreekt God de vloek die de mens over zichzelf en de schepping bracht.

De mens beseft: Wij zijn niet bestemd voor de slang en de dood ver bij God vandaan. Wij zijn bestemd voor het leven met God. Adam noemt zijn vrouw Eva. Dat betekent: Hij gelooft God op zijn woord.

Besef jij ook hoe bijzonder het is dat wij als mensheid niet uitgestorven zijn? God zoekt ook jou en mij. In Jezus. Laat je door Hem vinden. Dan zul je eeuwig leven met Hem.