Genesis 1,11-13 De aarde wordt groen

De aarde wordt groen
Genesis 1,11-13
11 God zei: ‘Laat overal op aarde jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. 12 De aarde bracht jong groen voort: alle soorten zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. 13 Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.

Als ik dit stukje schrijf is de beukenhaag net uitgelopen. Heb jij daar wel eens naar gekeken? Heb je wel eens vers blad gevoeld? Jong groen. Die beuk leek zo dood. Ik dacht even: Komt er nog wel blad? Maar hij zat vol knoppen. En wat in de knop zat kwam naar buiten. In korte tijd is de hele haag groen. Eerst is het blad heel zacht. Jonge rupsen lusten het rauw. Later worden de bladeren harder.

Jong groen. God begint niet met oud groen. God begint met jong groen. Maar jong groen wordt wel oud groen. En later geel en bruin. Dat is niet erg. Elk seizoen heeft zijn bekoring. Maar heb je gezien hóe God het groen maakte? Hij maakte het mét zaden. De planten en de bomen krijgen van God niet alleen blad. Ze krijgen ook bloemen. Ze gaan zaad vormen. Dat is de eigenschap die God hen geeft. God wil dat als zij dood gaan er weer nieuwe bomen en planten komen.

Heb je er wel eens op gelet hoe bomen en planten zich vermeerderen? Kijk daar eens naar. Elke soort boom en plant heeft zijn eigen unieke manier. Om zichzelf als soort in stand te houden.

Verwonder je over het groen van de aarde. Besef hoe God dat groen heeft gemaakt. Om vrucht te dragen en zaad te dragen. God maakte dat groen niet alleen voor de mens en voor de dieren. Als voedsel. Dat ook. Maar God deed het ook voor al die soorten bomen en planten zelf. God wil dat de aarde groen blijft. Elke soort moet kunnen blijven voortbestaan.