Genesis 1,14-16 Lichtdragers

Lichtdragers
Genesis 1,14-16
14 God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten (de vastgestelde tijden) aangeven en de dagen en de jaren, 15 en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. 16 God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren.

Het licht was er al. God had het licht gemaakt. Het licht is sterker dan de duisternis.
Dag en nacht waren er al. God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht.
Wat verandert er dan op de vierde dag? God verbindt het licht aan lichtdragers. God schept zon, maan en sterren. Zij stralen het licht uit of weerkaatsen het licht.

Gezien vanaf de aarde zijn de zon en de maan de grote lichten. Tegenwoordig weten we dat de aarde draait om de zon. Daar doet de aarde een jaar over. Dat noemen we de omloop van de aarde. Doordat de aarde om de zon draait leven wij met verschillende seizoenen. De feestkalender voor Gods volk in het Oude Testament was gekoppeld aan de tijden van het jaar.

De aarde draait ook om haar eigen as. Dat noemen we rotatie. Doordat de aarde om haar eigen as draait is het bij ons afwisselend dag en nacht.

Dan heb je nog de maan. De maan draait om de aarde. In iets minder dan een maand. De maan draait ook om haar eigen as.

Wat zit alles ingenieus in elkaar. Zijn de aarde, de zon, de maan en de sterren vanzelf op hun plek terecht gekomen? Nee, er zit íemand achter. Iemand met een plan. Iemand die op de aarde leven geeft. Gód heeft al dat moois gemaakt. God laat de zon heersen over de dag en de maan over de nacht. Zij heersen in dienst van God de hoogste Koning. Hun heersen is een vorm van dienen: ze dienen de aarde, mens en dier.