Genesis 1,24-25 De landdieren

De landdieren
Genesis 1,24-25
24 God zei: ‘Laat de aarde alle soorten levende wezens voortbrengen: alle soorten vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25 God maakte alle soorten in het wild levende dieren, alle soorten vee en alle soorten dieren die op de aardbodem rondkruipen. En God zag dat het goed was.

Op de derde dag scheidt God zee en land. Het droge noemt Hij aarde, het samengestroomde water noemt Hij zee. Op de derde dag schept God ook jong groen: planten en bomen. Ze lopen uit. Een cyclus van groeien, bloeien en vrucht dragen begint. Zie je het voor je? Daar is de aarde, prachtig groen, maar tegelijk is er nog geen dier te bekennen op de hele aarde.

Op de zesde dag schept God de landdieren. Hoe doet Hij dat? Vanuit de aarde! God zegt: “De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen.” Hoe ziet dat er uit? Er ploppen niet vanzelf allemaal dieren uit de aarde omhoog. De dieren komen wel uit de aarde, maar er is ook íemand die ze maakt. Dat is God. Hij vormt uit de aarde de landdieren die op de aarde leven. In Genesis 2 kun je lezen dat God de mens vormde uit stof van de aarde. Blijkbaar heeft God op een soortgelijke manier de dieren gevormd.

Denk aan een pottenbakker: Hij of zij neemt klei, en van daaruit vormt de pottenbakker de mooiste voorwerpen. Dat beeld krijg ik hier voor ogen. Zie je God aan het werk? Hij maakt de dieren één voor één. Hij maakt ze per soort. Per familie. Alle dieren. Het vee, alles wat kruipt, alle wilde dieren. Van de kleinste tot de grootste. Allemaal door God gemaakt.

Ik zag een keer een rompertje voor een baby met het opschrift ‘I am God’s original creation’. Dat opschrift geldt niet alleen voor de mensen. Het geldt ook voor de dieren. De landdieren en wij hebben dezelfde ‘roots’: we komen uit de aarde. Dezelfde hand heeft ons gebouwd: de hand van God. Hij heeft ons allemaal prachtig gemaakt en Hij zag hoe goed het was.