Gods orde

Daar heeft hij een tent opgeslagen voor de zon: een jonge bruidegom die het bruidsbed verlaat, een held die vrolijk voortrent op zijn weg. Aan het ene einde van de hemel komt hij op, aan het andere einde voltooit hij zijn loop, niets blijft voor zijn gloed verborgen.
Psalm 19,5c-7

Vrolijk gaat de zon zijn weg. Als een jonge bruidegom na zijn eerste huwelijksnacht. Hij ziet niet tegen de dag op. Hij denkt niet: vandaag schijn ik maar een dagje niet. Hij houdt zich niet verstopt in het donker, zodat anderen ook in het donker blijven. Maar hij gaat. Vrolijk rent hij voort. Hij sukkelt niet, maar hij draaft. Hij heeft de Spirit om zijn weg te gaan. De liefde waarin hij ingebed is drijft hem aan. De liefde van God.

Hij rent voort op zijn weg. Hij mag zijn eigen weg gaan. Hij hoeft niet de weg van een ander te gaan. Als hij de weg van een ander zou gaan, dan zou hij uit zijn baan raken. Dat zou niet best zijn. Stel dat de zon zijn eigen koers zou kiezen: Ik heb het hier wel gezien. Ik ben uitgekeken. Nu ga ik ergens anders naar toe. Ik ga reizen door het heelal. Misschien kan ik een plekje vinden waar nog veel meer planeten om mij heen draaien. Mij nodig hebben. Dan voel ik me nog meer vereerd.
Maar zo denkt de zon niet. De liefde die hij nodig heeft, die heeft hij al lang ontvangen. Hij heeft geen ander nodig. God gaf hem de hoogste plek van alle sterren. Hij mag de aarde verlichten. De aarde verwarmen. De mensen doen leven. De mens, de kroon van Gods scheppingswerk. De zon heeft een erebaan. Daarom zal hij ook niet peinzen om zijn baan te verlaten. Zijn plek die hij van Gód heeft gekregen te verlaten. Jij bent gemaakt voor jouw eigen baan. Daar heeft God jouw neergezet. Met al jouw gaven en talenten en mogelijkheden. Dit is Gods orde. Zo is het goed.

Is de zon daarmee gevangen? Is hij onvrij? Nee, de zon is helemaal vrij om precies datgene te doen waar hij goed in is, waar zijn hart ligt, waar hij voor geschapen is. Alleen op deze plek en deze tijd kan hij volledig tot zijn recht komen. Op elke andere plek zou er niet of in elk geval niet volledig uit hem kunnen komen wat God in hem gelegd heeft.

Daarom peinst de zon er niet over om ongehoorzaam te worden. Om ontrouw te worden aan de plek en de taak die God hem heeft gegeven. Dan snijdt hij zichzelf in de vingers. Dan bloedt hij dood. Dan wordt de navelstreng met God verbroken. Dan verliest hij al zijn kracht en blust zijn vuur. Alleen in de innige verbondenheid met zijn Maker, uit het Woord van God dat hem tot aanzijn riep, uit het goddelijk bevel dat hem zijn plek gaf, uit Gods vuur en warmte kan hij leven en zijn, en er zijn voor anderen. Ga bij God vandaan, verlaat Hem en de plek die Hij je gaf, en je houdt echt helemaal niets meer over!

De zon wil niet anders dan zijn van God gekregen plek innemen. Hij wil niets liever. Eén stap opzij, en de kettingen of de boeien kleven hem aan. Maar hier staat hij op de Rots. Hier vindt hij vastheid. Is het hier saai? Nee, daarbuiten is het saai. Daar is de buitenste duisternis. Daar is geen leven, maar de dood. Maar hier op deze heilige grond staat hij vast en onwankelbaar. Alleen bij U, o Heer, zijn al mijn levensbronnen. Hier sta ik en ik kan niet anders. En hier wil ik doen waarvoor ik gemaakt ben. Hier wil ik stralen en schitteren van Gods glorie en macht. Mensen, kijk eens hoe ik schitter. Zie mijn vuurtongen en mijn stralen. Zie mij en zie mijn Maker achter mij. Ik straal voor Hém! Ik ben hier om Hem mijn eer te geven. Ik ben hier, opdat ook jullie Hem de eer geven die Hem toekomt. Zodat alles en iedereen juicht voor de Heer: Hij is God en Hij alleen! (Psalm 148)

Niemand op aarde ontkomt aan mijn gloed. Niemand kan onder mij uit. Maar ga dan niet mij aanbidden, stelletje domoren. Wordt geen zonaanbidders. Maar aanbid Hem die mij gemaakt heeft. Ken ook jullie plek. Jullie eigen plek die God je heeft gegeven. Jullie zijn bevoorrecht nog veel meer dan wie ook. Jullie mogen Gods eigen kinderen zijn. Ik ben iets, maar jullie zijn iemand. De Heer heeft jullie geschapen naar zijn beeld! Wij, de zon, de maan en de sterren, wat zijn wij prachtig. Een prachtig kunstwerk van zijn handen. Maar wij vallen in het niet bij hoe mooi Hij jullie heeft gemaakt. Ons licht verbleekt bij het licht van God dat door jullie schijnt. Als je Hem binnenlaat in je hart. Als Hij daar mag wonen en stralen. In al jullie doen en laten zichtbaar naar buiten toe. Wij stralen Hem uit zoals we zijn. Maar Hij heeft jullie een hart gegeven. Een hart waarin Hij zelf wil wonen. Dat hebben wij niet. Open dan je hart voor Hem!

En voor jullie geldt dan nog veel meer: ken je plek! Besef en bedenk en weet welke plek hij jullie heeft gegeven. Bijna aan God gelijk (Psalm 8). Om Hem op aarde te vertegenwoordigen. Om zijn licht door te geven. Om, na het donker door de val, toch zijn licht te laten schijnen in de donkere wereld. Ik mag mijn licht (Gods licht bedoel ik) laten schijnen in de donkere wereld. Maar dat is ook jullie taak. En nu is de grote vraag wat jij wilt! Wil je dat? Ben je daar blij mee? Geniet je ervan dat Hij je heeft gemaakt en waarvoor Hij je heeft gemaakt? Of ben je ontevreden en gefrustreerd? Denk je dat je het beter hebt op je eigen weg? In je eigen baan? Kies je liever je eigen levenskoers? Je kunt het doen. Ik houd je niet tegen. God houdt je niet tegen. Maar vroeg of laat zul je merken: dat is de weg van de dood! Buiten God bloedt je dood. Als je de navelstreng doorsnijdt die je verbindt aan Hem, dan heb je geen leven. Ja, die navelstreng had je al doorgesneden. Maar als je je niet laat verbinden aan Jezus, en zo aan God, dan heb je geen leven. Jezus is jouw navelstreng die je aan God verbindt. Hij voedt jou met dagelijks brood. Met dagelijks bloed. Met Geest en kracht. Met zijn leven. Kies je eigen koers en je raakt in een baan steeds verder bij God vandaan. Maar ken je plek, ken Gods orde, verheug je daarin en sta daar waar God je roept, en Hij maakt jou, ook jou, een stralende zon in een donkere wereld!

En houd dat vol. Ook al loopt iedereen tegen je aan. Ook al kunnen mensen niet tegen dat licht. Ook al beschermen ze zich met factor 360 en nog meer tegen dat goddelijke licht dat door jouw schijnt. Of proberen ze jouw licht te doven. Letterlijk of figuurlijk. Houd vol. Gods licht kan nooit gedoofd worden. Hemel en aarde zullen vergaan. De sterren, de maan, en ja, ook ik, de zon. Er komt een tijd dat er geen zon en maan en sterren meer nodig zijn. Dat is als God woont bij de mensen. Dan heb ik mijn taak volbracht. Maar jij mag blijven. Als je maar verbonden blijft aan de wijnstok. Aan Jezus, Gods eigen Zoon.

Maar wie zal jullie dan verlichten? Dat zal God zelf doen. Hij zelf woont dan op aarde. Hij zelf is het licht, God en het Lam (Openbaring 22,5). Hij zelf. Hij om wie alles draait. Niet alles draait om mij, de zon. Maar alles draait om Hem de Gever. Klamp je vast aan Hem. Zoek je veiligheid, je redding en je leven bij Hem. In Jezus. En eens zullen jullie zelf stralen als de zon in het koninkrijk van de Vader (Matteus 13,43).

Kees Smit