Kerst: God laat zijn licht schijnen in een donkere wereld. (Johannes 1,1-13)

Stel je voor dat je een tuin hebt waar geen zonlicht en geen regen van boven kan doordringen. Er zit zeg maar continu een ondoordringbaar dak boven. Het is er aardedonker. Hoe zal die tuin er uit zien?
Die tuin is dor en doods. Er zal niks groeien. Wat er eens groeide dat is doodgegaan. Zonder zon, warmte, licht en leven van boven kan die tuin geen tuin zijn vol leven, groei en bloei.

Stel je voor dat jij in die tuin zou zijn. Zou je dat missen? Die bloeiende planten en bomen? Nou, er valt weinig te missen. Het is er aardedonker, weet je nog? Omdat je geen hand voor ogen ziet weet je ook niet wat je mist. Je weet niet waar je bent. Je weet niet waar je naar toe zult gaan. Je zit maar stil of loopt wat doelloos rond. Als je in zo’n omgeving bent geboren, dan weet je gewoon niet beter. De zon, daar heb je nog nooit van gehoord! Laat staan van leven, licht en warmte.

Stel je voor dat die tuin na jaren weer voor de dag wordt gehaald. Het dak gaat er af. De zon kan er weer bij komen. Met haar licht en haar warmte. De wind en de regen. Wat zie je dan?

Nou, het eerste wat opvalt is hoe kaal en troosteloos alles is. Moet je zien zeg. Nu zie je het pas. Alles is hier woest en leeg. De grond is dor en droog. Wat kan hier nu groeien en bloeien? In zo’n omgeving kun je toch niet leven? Stel dat niet alleen die tuin, maar de hele aarde er zo uitzag. Dat zou funest zijn. Dan kunnen wij er ook niet zijn. We zouden het er nooit volhouden. Als het dak er af gaat, dan zie je hoe erg het is met deze aarde en met ons. Dat die tuin er zo lang zo bij heeft gelegen. Hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen?

Nou, eerlijk gezegd: eens was die tuin prachtig. De mooiste bomen en planten stonden er in. Alles groeide en bloeide. Bomen droegen de lekkerste vruchten die je je kunt voorstellen. Om daar als mens te zijn en te leven, dat was een genot.

Hoe kwam die tuin zo mooi? Dat zit zo: God de Heer had die tuin gemaakt. God is Schepper weet je. Hij kan vanuit niets de mooiste dingen maken. Hij hoeft alleen maar te zeggen: “Laat er Licht zijn!”, en er is licht! Hij zegt: “Zee, ga jij maar daarheen, want hier wil Ik land tevoorschijn laten komen” en het gebeurt! Hij is zo creatief. Hij bedenkt planten, struiken en bloemen. Hij zegt: “Nu wil Ik dat jullie er zijn”, en ze zijn er. Gods Woord is zo krachtig. Het is vol leven. Als God spreekt, dan is het er.

Maar hoe kan het dan dat die tuin daarna zo woest en leeg werd? Zo donker, onvruchtbaar en levenloos? Als die tuin zo in het donker terecht komt en dat duurt jaren, dan wordt hij helemaal onbewoonbaar. Dat is erg. Daar is het toch niet Gods tuin voor? Hoe kan dat ooit gebeurd zijn?

Nu komen we bij een pijnlijk onderwerp. Kijk, God had die tuin gemaakt. Hij had haar echt prachtig gemaakt. Toen de tuin af was had God mensen gemaakt. De eerste mens, Adam. Uit hem bouwde God een vrouw. Hij gaf hen aan elkaar. Het eerste mensenpaar.

God hield van zijn schepping het meest van hen. Hij zorgde voor hen. God maakte hen zo dat zij Hem konden vertegenwoordigen. Om Gods liefde en zorg door te geven. Zij moesten voor die tuin zorgen en voor alle schepselen van God in die tuin. Dat konden ze zolang ze God opzochten. En Gods leven en licht ontvingen. Ze hadden van zichzelf geen licht. Ze kregen het van Hem om dát door te geven.

Het pijnlijke is dat de mens zich op een slechte dag voor God afsloot. Het is onvoorstelbaar, maar hij wilde Gods licht niet meer. Daarmee zette de mens zichzelf in het donker. En omdat de mens verantwoordelijk was voor die tuin zette hij ook de hele tuin in het donker. Gods licht was er nog wel. Dat was van voor alle tijden. Maar de mens sloot zich daarvoor af. Zo is de klad in die tuin gekomen. De mens trok zich terug van het hemelse licht. Het werd aardedonker. Al het mooie dat God gemaakt had ging dood. Er was geen plek meer voor licht en leven. Voor groei en bloei. Voor geuren en kleuren. Zonder God kon er alleen maar sprake zijn van dorheid en dood.

Maar stel je nu eens voor dat die tuin na jaren weer voor de dag wordt gehaald. Het dak gaat er af. De zon kan er weer bij komen. Met haar licht en haar warmte. De wind en de regen. Wat gebeurt er dan?

Nou, probeer het maar eens in de praktijk. Als je een stukje tuin tien jaar in het donker zet dan gaat alles dood. Maar als je na tien jaar weer het licht toelaat dan gebeurt er dit: dan komt die tuin weer tot leven! Hier komt een groen sprietje tevoorschijn. Daar komt een jonge spruit van een plantje boven. Van alles ontkiemt en gaat uitlopen. En voor je het weet is die tuin één groene zee van jong groen leven! Dat komt van dat licht. Het licht en de warmte van de zon. Die brengen leven. Wat je ooit in die tuin had gelegd, wat heeft gegroeid en gebloeid en vruchten gedragen, daarvan zitten diep in de grond allerlei kiemen. Dankzij het licht kunnen die weer ontkiemen, groeien en bloeien.

Dat het licht komt in het donker dat is dus ontzettend goed nieuws. God heeft de zon haar plek gegeven. En de aarde in haar baan er om heen. Overal waar Gods levenslicht komt, daar bloeit het leven op. Dat wordt het diepst waarheid waar Gods licht komt in de Persoon van Jezus.

Dat is precies waar Johannes over schrijft. Wij zijn bij God, de bron van licht en leven, vandaan gelopen. Daarmee hebben wij het donker gemaakt op aarde. Zonder God gaat alles dood. Maar God heeft goed nieuws: Hij brengt weer leven!

Weet je nog van het begin? God is er altijd al geweest. Samen met Gods Woord. God schiep hemel en aarde. Daarna riep God als eerste het Licht tevoorschijn in het universum. God sprak: “Er zij licht!” en er was licht.

Die God van het begin is nooit veranderd. Toen de mens bij Hem vandaan liep en zichzelf en de aarde in het donker zette, was God niet verdonkerd. Of uit. Gods droom was ook niet voorbij. Gods ideaal van een aarde als de tuin van Eden. Gods ideaal van een mensheid die leefde bij de gratie van zijn Woord, zijn Leven en zijn Licht.

God zag hoe de mensheid bij Hem vandaan liep. God zag hoe donker alles werd. Hoe dor en doods. God dacht: Zo kunnen ze toch niet leven? Het leven danken ze alleen aan Mij. God dacht aan zijn tuin. Zijn mooie schepping. God dacht aan zijn mens. De mens die Hij gemaakt had. De mens die alleen in zijn nabijheid leefde en bloeide. God dacht aan zijn volk. En God greep in om zijn werk weer heel te maken.

God zei: Jullie zijn bij Mij vandaan gelopen. Bij mijn Woord, mijn Licht, mijn leven. Uit jezelf kun en wil je niet terug. Daarom doe Ik dit: Ik kom met mijn Woord naar jullie toe. Dat is Kerst! Gods Woord werd een mens van vlees en bloed. Gods eigen Woord. Waarmee Hij sprak en het was er. Waarmee Hij leven en licht gaf. Datzelfde eeuwige Woord kwam in de tijd en werd een mens.

Stel je voor dat je jaren in het donker hebt geleefd. Je weet nauwelijks meer wat licht is. En dan opeens gaat de zon op over je leven. Dat is schrikken. Is dat niet veel te ontdekkend? Veel te fel? Veel te overrompelend?

Voordat Gods Woord als mens in deze wereld kwam stuurde God een heraut. Een mens die voor het licht uitging. Het licht was er veel eerder dan Hij. Het licht was van eeuwigheid. Maar ín de tijd ging er aan zijn komst een mens vooraf. Een mens door God gezonden om te getuigen van het licht. Om de mensen ontvankelijk te maken voor het licht. Opdat ze als Hij kwam in Hem zouden geloven.

Toen kwam de dag dat God zijn licht stralend liet schijnen over deze aarde. Engelen zongen ervan in hemels licht. Een schitterende ster wees de weg naar Hem.

Gods Woord is Gods licht. Gods Woord is niet iets, maar iemand. HIJ kwam naar deze aarde. Gods eeuwige Zoon. Jezus. Hij hoorde hier thuis. Hij zelf had deze aarde gemaakt. En de mensen die er op wonen. Hij nam hun vlees en bloed aan. Hij is één van hen. Tegelijk is Hij meer. Hij is hun Maker en hun Heer. Aanbid Hem als de herders deden!

Maar kijk wat er gebeurde: Hij kwam naar zijn wereld. De wereld is door Hem ontstaan. Toch kende de wereld Hem niet. Het dak ging van de tuin. Er kwam weer levenslicht. Maar de tuin zei: “Ga alsjeblieft weg. Laat mij in het donker!”
De mensen danken hun bestaan aan Hem. Hun Maker kwam hen begroeten met zijn Morgenlicht. Maar zij wenden hun gezicht af en deden wat ze sinds hun opstand deden: ze keerden Hem de rug toe.
Het is nog pijnlijker: Gods Woord kwam naar zijn eigendom. Het eigen volk dat God op deze aarde in het leven had geroepen. Om in alle donker dat er was toch iets van Hem te laten zien. Maar zelfs zijn eigen volk wilde niet van Hem weten.
Hoe kan er dan ooit leven zijn? Komt ooit Gods mens weer tot zijn doel? Komt ooit de aarde weer tot leven?

Maar kijk, te midden van alle afwijzing is er een lichtpunt. Toch zijn er die Hem wel ontvingen. Er waren mensen die geloof hechtten aan de oproep van Johannes: “Hij die na mij komt is meer dan ik, want Hij was er eerder dan ik.”
Zij zagen een mens. Jezus. Zij zagen meer dan een mens. In deze mens zagen zij hun Schepper. Sprekend zijn Vader. In deze mens herkenden ze het Woord. Het Woord dat hen tot leven riep. Als ze Hem zagen dachten ze aan die tuin. Ze zagen niet alleen hoe woest en leeg die nu was. Door jarenlang donker. Maar ze dachten vooral aan hoe die eens was. Ze werden vervuld van heimwee en verlangen. En als in een flits beseften ze: Dat leven dat wij nodig hebben, dat loopt hier!

Toen knielden ze en ze aanbaden Hem. Ze erkenden: Heer, dat het hier zo donker was, dat is onze eigen schuld. Wij hadden U de rug toegekeerd. Ze beleden hun schuld over alle doodsheid en leegte op aarde en in hun bestaan. En ze zeiden: Er kan maar op één manier weer leven komen hier. Dat kan alleen door U. Dit is wat ze deden: Ze erkenden Jezus Christus als Gods eeuwige Woord, als Gods Leven en als Gods Licht! En ze vroegen: Levend Woord kom ook in mij. Maak mij weer levend. Levend voor Gods aangezicht.

En toen deed God dit: God gaf hen het voorrecht om zijn kinderen te worden! Dat word je door te geloven in Jezus! Toen werd het weer als vanouds. In die tuin weet je nog? Ze waren in Gods Tegenwoordigheid. Ze wandelden met Hem. Ze openden zich elke dag voor Gods Woord. Ze leefden in zijn licht. Midden in de woestijn ontkiemde er weer leven. Gods leven. Kinderen die in alle gebrekkigheid en gebrokenheid weer iets van hun Vader lieten zien.

Als een mens zover komt, dat heeft hij niet van zichzelf. Als je een kind krijgt kun je nog fantaseren dat het is door jouw wil en kracht is. Hoewel ook kinderen krijgen alleen kan bij de gratie van God. Maar kind van God worden, dat kun je alleen dankzij de onverdiende goedheid van God. Jij ontvangt Gods Woord Jezus. En elke keer als je dat gedaan hebt zeg je achteraf: “Dank U wel Heer, dat ik Hem aannam, dat hebt U in mij gedaan!”

Gods Woord is mens geworden. Gods eeuwige Zoon werd mens en kwam naar deze wereld. Hij laat de verwoesting zien van het donker dat wij over de aarde gebracht hebben. Door bij God vandaan te lopen. Je hoeft maar het nieuws te volgen en je ziet er alles van. Juist in het licht van Jezus zie je hoe anders alle haat en nijd, en aanslagen en verwoesting van mens en natuur zijn dan Góds bedoeling is.

Maar het gaat God niet om die verwoesting. Dat we die alleen maar zien. Het gaat God om leven. Dat de mensen weer zijn kinderen worden. Mensen van zijn eigen volk en mensen uit alle volken. Dat de tuin weer tot leven komt.

Hoe reageer jij op Gods Licht? Blijf je hangen in je oude patronen? Wend je je hoofd af en wijs je Hem af? Wil je in het donker blijven? Óf mag Hij ook over jouw leven schijnen? Vraag God om geloof: Heer Jezus, Woord van God en Levenslicht, U wil ik ontvangen! Dan kan ik weer bestaan. Zo kan ik weer de Weg vinden. Mijn doel zien en daar naar toe gaan. Dan kan ik weer groeien en openbloeien. U geeft mij toekomst. Het leven lacht mij toe.