vorderen (Marcus 11,1-6)

vorderen
Marcus 11,1-6
Toen ze Jeruzalem naderden en in de buurt waren van Betfage en Betanië bij de Olijfberg, stuurde hij twee van zijn leerlingen vooruit. Hij zei tegen hen: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Zodra jullie er binnenkomen, zul je daar een ezelsveulen vastgebonden zien staan, dat nog nooit door iemand bereden is; maak het los en breng het hier. En als iemand jullie vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan: “De Heer heeft het nodig, hij zal het meteen weer terugsturen.”’ Ze gingen op weg en vonden een veulen dat buiten op straat bij een deur was vastgebonden en ze maakten het los. Er stonden een paar mensen die vroegen: ‘Waarom maken jullie dat veulen los?’ Ze zeiden wat Jezus hun had opgedragen te zeggen en de mensen lieten hen begaan.

In de Tweede Wereldoorlog werd Nederland bezet door Duitsland. De Duitsers waren hier de baas en bepaalden wat er moest gebeuren. Dat zij het voor het zeggen hadden bleek ook uit het feit dat ze bezittingen van mensen vorderden. Fietsen, kerkklokken, machines en zelfs honden. Alles wat ze maar wilden vorderden ze. Wie niet mee wilde werken werd bestraft. Niet alleen bezittingen, maar ook mensen zelf die ze dwongen om voor hen te werken.

Jezus vordert een ezelsveulen. Daarmee laat Hij zien dat Hij de macht heeft. Jezus doet het wel op een bijzondere manier: Hij dreigt niet en Hij belooft het meteen terug te laten brengen nadat Hij het gebruikt heeft. Dat is meer lenen dan in beslag nemen. Maar de eigenaars worden wel opeens geconfronteerd met twee leerlingen van Jezus die hun ezelsveulen losmaken en mee willen nemen. Ze vragen wat die twee aan het doen zijn. Je neemt toch niet zomaar ongevraagd ons ezelsveulen mee? De leerlingen antwoorden: “De Heer heeft het nodig, hij zal het meteen weer terugsturen.” De mensen laten hen begaan. Blijkbaar kennen ze Jezus en zijn leerlingen. Ze hebben ontzag voor Jezus. Ze erkennen Hem als hun Heer!

Jezus is op weg naar Jeruzalem. Dichtbij de stad geeft hij als koning een bevel tot vordering. Jezus’ leerlingen sputteren niet tegen. Ze gehoorzamen. De eigenaars van het veulen verzetten zich niet. Ze gehoorzamen. Dat doen ze vrijwillig. Hier is de hoogste Koning. Hij is geen bezetter. De Romeinen waren de bezetters die vorderden onder dwang. Jezus maakt vrij. Voor Hem buigen wij graag.