Over mij

Er was eens heel sterk gras. Het groeide uit een beukenhaag omhoog. Er waren meer zulke grasstengels. Ik zag die ene. Hij kwam tevoorschijn. Hij groeide naar het licht. Hij leek geen schijn van kans te hebben in de brede beukenhaag. Maar hij vond zijn weg. Er dwars doorheen. Naar omhoog. Daarboven, in het licht, waaierde hij uit. Ik volgde hem. Ik voelde hem. Van boven naar beneden. Dwars door de beuk. Die schramde en schaafde. Maar die stengel gras was gaaf. Kwetsbaar en taai. Ik volgde hem helemaal tot aan de grond. Hij kwam uit de grond. Ik voelde: wat zat hij vast. Zo’n dunne stengel. Als ik hem los wou trekken moest ik echt kracht gebruiken. Zo stevig wortelde hij in de grond. Hij was waar hij was. Waar hij was gezaaid en een plek had gekregen. Hij deed waar hij voor was: groeien en het licht zoeken. En in het licht zich ontvouwen.

 

Zo was Kees er. Hij groeide waar hij gezaaid en ontvangen was. In de moederschoot. Samen met zijn zus. Hij groeide op in een gezin. Bij zijn vader en moeder met drie broers, twee zussen en een tweelingzus. En later nog een broer erbij. En met het gat van één verloren zus. De oudste van drie jaar. In die wirwar van takken zocht hij zijn weg. Naar het licht. Hier een bocht. Daar een kromming. Even opzij. En toch weer omhoog. En hij werd de man die hij is. Met schrammen en schaafplekken. En toch gaaf. Kwetsbaar en taai. Vol verlangen naar het licht. Om daar zich te ontvouwen. En God zag dat het goed was.