Barmhartigheid en het laatste oordeel (Matteus 25,31-46)

Het koninkrijk van God wordt zichtbaar overal waar God en zijn Zoon Jezus als Koning worden erkend. Eens komt Jezus als Koning terug en laat God de volheid van zijn Rijk aanbreken. Wie zullen daar voor altijd met Hem mogen zijn? En welke rol speelt barmhartigheid bij het antwoord op die vraag?

Preek over Matteus 25,31-46:

Gemeente waar Jezus zoveel van houdt, gasten en luisteraars,

Kindermoment:
Jongens en meisjes, kunnen jullie voorbeelden noemen van dingen die groot zijn? [Een wolkenkrabber, een locomotief, een olifant.]

Weet je ook voorbeelden van dingen die klein zijn? [Een mus, een muis, een vlo.]

Als Jezus praat over de mensen die in Hem geloven, zou Hij dan denken aan de groten of de kleinen? [aan de kleinen]

Ik laat op het scherm van de beamer plaatjes zien van dieren. Het zijn kleine dieren. Toch is de één kleiner dan de ander. Wat is de volgorde van klein naar kleiner naar de kleinste? […]

[Volgende dia:] Kijk, hier staan ze van klein naar kleinst…
Als Jezus praat over de mensen die in Hem geloven, zou Hij dan denken aan die kleine, of de kleinere of de kleinsten? [De kleinsten. Jezus gebruikt het woord ‘kleinsten’.]
Wat Jezus ons daarmee wil leren, dat gaan we in de preek ontdekken.

Onderwerp:
WIE MOGEN ALS JEZUS TERUGKOMT VOOR ALTIJD BIJ GODS KONINKRIJK HOREN?

Toen Jezus op aarde was, werd Hij veracht en bespot. De mensheid spuugde Hem uit. Hij stierf aan een kruis. Maar juist langs die weg werd Jezus Overwinnaar. Jezus is opgestaan uit de dood. Hij is nu Koning in de hemel. Hij zit naast zijn Vader op de troon en heerst over de hele kosmos. Eens komt Hij terug. Dat laatste daar gaan we naar kijken.

Jezus vertelt in Matteus 25 over zijn terugkeer als Koning. Hij komt in majesteit met al zijn engelen. Hij zal namens zijn Vader als Rechter het eindoordeel uitspreken over alle mensen. Alle mensen die ooit geleefd hebben uit alle volken zullen dan voor Hem staan. Die grote menigte leefde op aarde door elkaar. Maar Jezus zal ze eens voorgoed scheiden.

De mensen die Hij aan zijn rechterhand zet noemt Hij mensen die door zijn Vader gezegend zijn. Hen heet Hij welkom. Ze mogen bij Hem komen, bij Hem blijven en met Hem meegaan naar zijn Vader om voor altijd bij Hem te zijn. In het eeuwige feest van God.

De mensen die Hij aan zijn linkerhand zet noemt Hij mensen die vervloekt zijn. Hij stuurt hen weg. Naar het eeuwige vuur. Zij verdwijnen uit zijn ogen en zullen in eeuwigheid God en Jezus niet meer onder ogen mogen komen. Dat is de ergste straf die mensen kunnen krijgen.

Wat Jezus stráks over ons zal beslissen dat heeft direct te maken met de keuzes die wij hier en nú maken. Jezus vertelt ons wat Hij stráks zal doen en wat er dan zal gebeuren om ons nú de goede keuzes te laten maken.

We gaan kijken naar het criterium dat Jezus noemt om binnengelaten te worden in Gods Koninkrijk. De norm aan de hand waarvan Jezus oordeelt. De Koning zegt tegen de mensen aan zijn rechterhand dat zij bij Hem mogen komen. Welkom in Gods Koninkrijk. De reden is: “Ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op, ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.” Datzelfde criterium hanteert de Koning naar de mensen links van Hem.

Het gaat over heel praktische zaken. Bij deze Bijbelpassage is de uitdrukking ‘de zeven werken van barmhartigheid’ bedacht. Jezus noemt hier zes stuks. Wie honger hebben eten geven, wie dorst hebben drinken geven, vreemdelingen gastvrij opnemen, naakten kleden, zieken bezoeken en gevangenen verzorgen.

In de geschiedenis van de kerk is daar een zevende aan toegevoegd. Dat zevende werk van barmhartigheid is ontleend aan het apocrieve boek Tobit. In Tobit 1,16 en 17 staat: “In de jaren van Salmanassars koningschap was ik mijn volksgenoten vaak tot steun; ik deelde mijn voedsel met wie honger leed, mijn kleding met wie geen kleren had, en als ik zag dat het lichaam van een gestorven Israëliet buiten de muren van Nineve was gegooid, begroef ik het.” Tobit zorgt ervoor dat gestorven mensen fatsoenlijk begraven worden. Dat werk wordt het zevende werk van barmhartigheid genoemd.

Jezus vindt het heel belangrijk dat wij barmhartig zijn. Als Hij terugkomt beoordeelt Hij ons niet op theoretische bespiegelingen, maar op praktische daden.

Bijzonder is dat Jezus als Hij de mensen aanspreekt wijst op zichzelf. Hij heeft het steeds over ‘Mij’. “Ik had honger en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken.” En zo gaat Hij verder.

Stel je het contrast eens voor: Daar zit de Koning van de kosmos vol majesteit op zijn troon. Hij zegt dat hij honger en dorst had, een vreemdeling was, naakt en ziek was en gevangen zat… Dat kun je je toch niet voorstellen als je die Koning ziet?… Dat is ook precies wat de mensen rechts van de Koning vragen: “Heer, wanneer hebben wij ú hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en ú te drinken gegeven? Wanneer hebben wij ú als vreemdeling gezien en opgenomen, ú naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat ú ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar ú toe gekomen?”

Als Jezus Koning van de kosmos is, hoe kan Hij dan arm en berooid en hulpbehoevend zijn en barmhartigheid nodig hebben? Het antwoord is dat de allerhoogste Koning op aarde aanwezig was in mensen. Of wij aan die mensen barmhartigheid hebben bewezen, dat is het criterium of wij het Koninkrijk van de Vader binnen zullen gaan of niet.

Bij de mensen links van Hem gaat het net zo. Als zij op hun beurt vragen: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor u gezorgd?”, dan wijst Jezus ook bij hen op hun houding naar concrete mensen om hen heen.

Een belangrijke vraag is wie die mensen zijn. Misschien denk je dat de grote vraag bij het binnengaan in Gods Koninkrijk is of je richting mensen barmhartig bent geweest. Wil je voor altijd bij God thuis mogen wonen, dan geeft jouw medemenselijkheid in jouw leven hier en nu de doorslag. Sommige mensen zeggen: Voor God maakt het dan niet uit hoe je ten opzichte van Jézus hebt gestaan. Als je maar naastenliefde bewees, dan heb je in de praktijk toch maar gedaan wat God wilde. Jezus zal alleen maar blij zijn dat je zo leefde.

Die nadruk op daadwerkelijke naastenliefde is belangrijk. Juist kerken en christenen moeten dat nooit vergeten. Te vaak hebben zij met de mónd mooie woorden gesproken over naastenliefde, maar in de praktíjk ten koste van hun naaste geleefd. In die zin hebben mensen die benadrukken dat je daadwerkelijk je medemensen moet liefhebben echt een punt.

Maar om te ontdekken wat het criterium is dat de Koning straks zal aanhouden hebben wij toch echt te luisteren naar de Koning zelf. Als we dat doen, dan blijkt de zaak genuanceerder te liggen. De Koning zegt niet: “Ik verzeker jullie, alles wat jullie voor jullie medemensen hebt gedaan, dat heb je voor mij gedaan.” De Koning zegt: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van deze onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

Letterlijk zegt de Koning tegen de schapen: “Eén van deze kleinsten van mijn broeders.” En tegen de bokken: “Eén van deze kleinsten.” Klein is hier niet iemand die kort van stuk is, maar iemand die onaanzienlijk of gering is. En dan in de overtreffende trap: de onaanzienlijksten en geringsten.

Wie zijn die kleintjes? Die noemt Jezus hier niet voor het eerst. Hij heeft ze al eerder genoemd. Als we weten over wie het dáár gaat dan hebben we een aanwijzing over wie het hier in Matteus 25 gaat.

Weet je nog van Matteus 10? Daar hebben we gelezen dat Jezus zijn twaalf apostelen uitzond met als boodschap: “Het koninkrijk van de hemel is dichtbij!” In Jézus komt God als Koning dichtbij.

Als Jezus’ apostelen met dat nieuws het land doortrekken dan zullen er verdeelde reacties loskomen. Er zullen mensen zijn die hen de deur wijzen. Die niks van hen willen weten. En er zullen mensen zijn die hen ontvangen. Die meer willen weten. Die verlangen naar de Koning.
In dát verband zegt Jezus: “Wie een van deze geringe mensen, een van deze kleinsten, een beker koel water te drinken geeft alleen omdat het een leerling van Mij is, Ik verzeker jullie: die zal zeker beloond worden.” Eén van deze kleinsten, in Matteus 10 zijn dat de twaalf apostelen als speciale gezanten van Jezus.

In Matteus 18 komen die kleinste of onaanzienlijkste mensen terug. Jezus’ leerlingen vragen wie de grootste is in het koninkrijk van de hemel. Dan roept Jezus een kind. Dat kind komt als Jezus het roept. Daar verbindt Jezus een les aan. Hij zegt: “Als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan. Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel.”

Blijkbaar vraagt Jezus aan mensen dat zij als Jezus hen roept zich niet groot houden en Hem afwijzen, of doen alsof ze Hem niet nodig hebben, maar dat ze komen. Dat ze erkennen dat zij Hem ook nodig hebben. Daarvoor moeten ze dan wel hun trots en zelfredzaamheid opgeven. Ze moeten overstappen ván ‘Ik red mezelf wel’ óp ‘Heer Jézus, red mij!’

Alle mensen die dat doen, die noemt Jezus in Matteus 18 de kleinsten of onaanzienlijksten. Niet alleen de apostelen, maar állen die gehoor geven aan Jezus die hen roept om Hem te volgen. Dus als jij je vertrouwen op Jezus hebt gesteld hoor jij ook bij die kleinsten. Die kleinsten dat is in Matteus 18 niet een déél van de volgelingen van Jezus, maar Jezus typeert ál zijn leerlingen op die manier.

Nu kom ter een belangrijk punt: Als Jezus zijn apostelen uitzendt, dan identificeert Hij zich met hen. Die apostelen zijn maar gewone, kleine mensen. Juist als leerlingen van Jezus tellen ze niet mee in de maatschappij. Maar vergis je niet. Zij zijn gezonden. Het gaat om hun Zender, Jezus. Als je die apostelen van je afhoudt, dan houd je Jezus zelf van je af! Let er dus wel op wat je houding is naar Jezus’ gezanten in deze wereld. Goddank zijn er ook mensen die hen wel ontvangen. Als je de gezanten van Jezus wél ontvangt, dan ontvang je Jézus. Eigenlijk doe je dan dit: als je Jezus’ gezánten ontvangt, dan geef je Jézus de ruimte om jou voor Hem te winnen!

Jezus identificeert zich niet alleen met zijn apostelen, maar met al zijn leerlingen. Hij zendt hen allemaal de wereld in als zijn getuigen. Niet allemaal als zendeling, maar gewoon als getuigen door als zijn trouwe dienaren te leven. Het zijn kleintjes die in de wereld niet in tel zijn. Maar vergis je niet. Juist door zulke kleine mensen komt Jezus naar je toe. Jezus zegt: “Stel je open voor hen. Wie in mijn Naam één zo’n kind -één zo’n leerling van Mij- opneemt, die neemt Mij op. Gelukkig ben je als je hen ontvangt, maar het zal je slecht vergaan als je hen overhaalt om met jou mee te doen in je verzet tegen Mij.”

Als je die voorgeschiedenis kent uit Matteus 10 en Matteus 18 dan is er geen misverstand over wat Jezus bedoelt in Matteus 25. Jezus vraagt barmhartigheid. Zeker. Maar in het eindoordeel gaat het over de vraag: Wat heb jij gedaan met die kleintjes die bij Jezus horen? Je weet wel, met die kerk van Hem die op veel plaatsen almaar kleiner wordt. Die uit de mode is en niet meer meetelt. Die steeds opnieuw onder druk komt te staan en veracht wordt. Die in veel landen zelfs tot bloedens toe vervolgd wordt. Heb je Jezus’ kleintjes ontvangen? Heb je hén verder geholpen op hun weg om het goede nieuws van God door te geven?

Als je Jezus’ leerlingen van je afhoudt, dan houd je Jezus zelf van je af! Let er dus wel op wat je houding is naar Jezus’ gezanten in deze wereld. Goddank zijn er ook mensen die hen wel ontvangen. Als je de gezanten van Jezus wel ontvangt, dan ontvang je Jézus. Eigenlijk doe je dan dit: als je Jezus’ gezánten ontvangt, dan geef je Jézus de ruimte om jou voor Hem te winnen!

Wat Jezus hier zegt is een enorme bemoediging voor zijn kleine kerkje dat op aarde voor de mensen niks voorstelt. En al die kleine kerkgemeenschapjes die daar een onderdeel van zijn. Voor de mensen zijn zij wel niks waard. Minder dan een mus. Ze worden in veel landen bij bosjes afgemaakt. Maar voor Jezus zijn ze zijn kostbare bezit. En dat niet alleen. Ze zijn zíjn vertegenwoordigers op aarde. Hij komt ook ondanks al hun zwakheid en struikelen door hén naar de mensen toe. Voor zover zij zelf ook van Gods onverdiende goedheid in Jezus willen leven. En zij zich niet schamen voor Jezus.

Straks als Jezus komt, dan zal Hij vragen: “Wat hebben jullie met mijn kleintjes gedaan?!” Dat is dus omdat de kerk van Jézus is. Hij is haar Zender. Hij werd zelf de allerminste. Tot in de dood aan het kruis. Om ons weer bij God te brengen… Jezus’ leerlingen komen niet met zichzelf, maar ze getuigen van Góds goedheid in Jezus. Jezus zelf roept mensen door hen.

Als het vooral om de Zender gaat dan is het criterium voor binnengaan in Gods rijk dus ten diepste dit: Wat heb jij met Jézus gedaan? Ben jij klein bij Jezus gekomen toen Hij jou riep door die kleine kerkjes en gelovigen heen?… Wie klein Gods barmhartigheid ontvangt mag op Gods grote feest komen…
Amen

Liturgie morgendienst:
Votum en groet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.84: 1.3.4
Wet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.67: 1.2
Gebed
Lezen: Matteus 10,1-7 en 40-42 Jezus zendt zijn apostelen uit met het goede nieuws.
Lezen: Matteus 18,1-10 Wie als kleintje komt als Jezus roept mag binnengaan in Gods Rijk.
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Gez.45: 1.2 [Laat de kind’ren tot Mij komen.]
Tekst: Matteus 25,31-46
Preek
Zingen: Liedboek voor de kerken Gez.481: 1.2.3.4 [O grote God die liefde zijt]
Dankgebed en voorbede
Collecte; 21-02-2016: tijdens de collecte: ‘Facing a task unfinished’: http://www.gettymusic.com/hymns-facingataskOMF.aspx
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Gez.119: 1.2.3.4.5 in beurtzang: 1A. 2A. 3M. 4V. 5A [De kerk van alle tijden]
Zegen