Elisa en de vrouw uit Sunem (2 koningen 4,8-37)

Wat moet je met geschiedenissen uit de Bijbel waarin God kinderen opwekt uit de dood? Als jij wel jouw kind hebt moeten begraven, dan kan dat heel confronterend zijn. Heeft God ook hoop voor ons?

Preek over 2 Koningen 4,8-37:

Gemeente waar Jezus zoveel van houdt, gasten en luisteraars,

Af en toe kom ik op de begraafplaats in mijn geboorteplaats. Bijvoorbeeld als er een familielid wordt begraven. Als ik op die begraafplaats ben, dan loop ik altijd ook even langs het graf van mijn zus. Mijn oudste zus is 3 jaar geworden. Ik heb haar niet persoonlijk gekend. Wel het verdriet van mijn ouders. En toch ook mijn eigen rouw, om haar die ik graag had willen kennen.

Mijn zus is gestorven. Zij is níet uit de dood opgestaan. Vooral voor ouders is het vreselijk als ze hun kind aan de dood verliezen. Wat moet je dan met zo’n geschiedenis uit de Bijbel over een echtpaar dat hun kind wel terugkrijgt uit de dood? Daar gaan we vandaag naar kijken.

Onderwerp: GOD BEVESTIGT ZIJN WOORD DAT GESPROKEN IS DOOR ZIJN PROFEET ELISA.

Ik vertel deze preek vanuit het perspectief van de vrouw uit Sunem.
Op een dag kwam de profeet Elisa naar Sunem. Elisa is geboren en getogen in Abel Mechola. Als hij van daar naar de Karmel reisde of andersom, dan kwam hij langs Sunem.

Elisa was een profeet van God. Ik nodigde hem uit voor de maaltijd. De mensen in het dorp kenden me goed. Ik genoot onder hen een zeker aanzien. We waren niet onbemiddeld, dus ik kon dat eten zeker betalen. Misschien denk je: waar is haar man in het verslag? Maar ik was meestal meer degene die initiatieven nam.

Wij hadden eerbied voor God. Daarom ook voor zijn profeten. Elisa kwam hier vaker langs op doorreis. Ik nodigde hem uit om voortáán bij ons te komen eten. We hadden ook wel plaats voor gasten om te overnachten. Zo ging dat bij ons als je de middelen daarvoor had. -Elisa ging op het aanbod in! Voortaan kwam hij elke keer op doorreis bij ons eten.

Over die maaltijden wil ik nog dit zeggen: Als wij aten, dan waren we niet alleen maar aan het kauwen en met het eten bezig. We konden ons ook niet laten afleiden door smartphones, want die hadden wij nog niet. Bij ons was een maaltijd altijd een heel sociaal gebeuren.

Op die manier leerden mijn man en ik Elisa goed kennen. Ik ontdekte steeds meer dat deze man iets typisch had. Hij was profeet, maar die waren er wel meer. Maar deze profeet was beslist heilig! Hij stelde zich helemaal in dienst van God. Vol toewijding. Dat kon je aan hem horen, zien, en je proefde het in alles. Dat maakte dat ik nog meer respect voor hem kreeg. En voor God de Heer, zijn Zender! Daarom zei ik tegen mijn man dat ik een gemetselde bovenkamer voor hem wilde laten maken. Op het platte dak van ons huis.
Onze huizen hadden meestal één kamer op de begane grond voor wonen, eten en slapen. Met een speciale kamer voor de man van God kon ik mijn respect voor hem tonen. In die kamer kon hij zich terugtrekken om te rusten of te werken. Daarvoor moest er een bed, een tafel, een stoel en een olielamp in die kamer komen. Je merkt dat wij een zekere welstand hadden: we konden ons dat allemaal veroorloven.

De vorige geschiedenis van Elisa ging trouwens over een heel árme vrouw. Nou ja, of je nu rijk bent of arm bent, je kunt altijd je vertrouwen stellen in God en zijn dienaren.

Dit was het eerste deel van mijn verhaal, van mijn geschiedenis die ik met jullie deel. Die kamer op het dak van ons huis kwam er. Nu was het wachten op de man van God.

Op een dag kwam Elisa weer naar Sunem. Het was intussen zijn gewoonte om bij ons langs te gaan en mee te eten. Elisa maakte dankbaar gebruik van de kamer op het dak! Eerst ging hij er rusten, na de reis die hij gemaakt had. Inmiddels had hij een knecht of helper. Zo ging dat wel vaker bij profeten. Elisa heeft meer knechten gehad, maar deze heette Gehazi. Maar die kamer was niet voor Gehazi. De kamer was speciaal voor Elisa. Gehazi kon rusten en slapen op de plek waar we altijd gasten ontvingen. Gewoon bij ons in huis.

Elisa was in zijn kamer. Het duurde niet lang of daar kwam Gehazi. Hij vroeg of ik mee wilde gaan naar boven, naar Elisa. Ik liep de trap op, langs de zijmuur van het huis, en ging naar boven. Ik ging niet Elisa’s kamer binnen. In onze tijd en cultuur is het ongepast voor een vrouw om de kamer van een man binnen te gaan die niet jouw man is. Ik bleef eerst zelfs op enige afstand staan. Elisa liet Gehazi overbrengen wat hij wilde zeggen. Dat was heel beleefd van Elisa.

Via Gehazi vroeg Elisa: “U hebt u heel druk gemaakt voor ons. Al die drukte, wat kunnen wij voor ú doen?” Elisa wilde graag zijn dankbaarheid tot uitdrukking brengen. Hij vroeg zelfs of hij in een zaak voor mij kon bemiddelen bij de koning of bij de legercommandant. Maar ik leefde te midden van mijn familie. Ik had geen noden waarvoor ik zulke hulp nodig had. Dat vertelde ik dan ook aan Gehazi.

Het duurde even en toen kwam Gehazi terug. Hij zei: “Elisa vraagt of u binnen wilt komen.” Blijkbaar wilde Elisa mij persoonlijk nog iets zeggen. Ik liep over het dak naar zijn kamer toe, maar ik bleef in de deuropening staan. Toen zei Elisa iets heel bijzonders tegen mij. Hij zei: “Vandaag over een jaar zult u een zoon in uw armen houden.” Het was alsof hij het al voor zich zag!

Ik besefte het niet, maar wat daar toen gebeurde leek sprekend op iets wat eeuwen geleden ook gebeurd was. Op een dag kwamen er drie mannen bij Abraham en Sara. Abraham nodigde hen uit voor de maaltijd. Sara stond óók in de deuropening. Van de tent dan. Op dat moment zei een van de mannen: “Precies over een jaar zal uw vrouw Sara een zoon hebben.” Maar Abraham en Sara konden geen kinderen krijgen. Sara was onvruchtbaar. Toen die man van dat kind sprak waren ze allebei te oud om nog kinderen te krijgen. Logisch dat Sara het niet kon geloven.

Ik reageerde ook afwerend. Ik zei: “Nee mijn heer, man van God, lieg niet tegen uw dienares!”… Weet je, mijn man en ik hadden geen kinderen gekregen. We konden geen kinderen krijgen… Stel je voor: je hele huwelijk heb je verlangd naar kinderen. Maar die kwamen er niet. Psalmen over Gods rijke kinderzegen deden pijn. Langzaam drong tot je door dat je echt geen kinderen kon krijgen. Stukje bij beetje moest je onder ogen zien dat jullie die waarschijnlijk nóóit meer zouden krijgen. Als de leeftijd het niet meer toelaat is het helemaal definitief. Wat een pijn en verdriet. Het is moeilijk om je weg daarin te vinden.

En dan komt Elisa en die zegt: “Over een jaar zult u een zoon in uw armen houden.” Dan ben je toch pijnlijk geraakt? Elisa legt precies de vinger op onze zere plek. Met deze ene opmerking haalt Elisa heel die wond weer open. Hoe durft hij zoiets pijnlijks te beloven? Als God in de loop van de jaren heeft laten zien dat we géén kinderen te verwachten hebben, waar haal jij dan het lef vandaan dat wél te zeggen? Mijn eerste reactie was afweer: Elisa moet ons niks voorliegen of voorspiegelen. Als het niet gebeurt dan zal de teleurstelling alleen maar veel groter zijn dan die al is.

Maar het gebeurde echt! Zwanger worden is altijd een wonder, maar in onze situatie van onvruchtbaarheid nog sterker. Ik werd zwanger en baarde een zoon. Alles gebeurde precies zo als de profeet van God Elisa had voorzegd.
God de Heer bevestigde mij in het vertrouwen in Hem en in zijn woord dat Hij doorgaf via zijn profeet. Gód geeft leven. Ook nieuw leven. Hij kan dat doen ook waar het menselijk gezien onmogelijk is. Dankbaar ontving ik mijn zoon uit Gods hand.

Ons kind groeide op. Op een dag ging hij naar zijn vader en de maaiers op het land. Dat vond hij heerlijk. Ik bleef thuis en was daar rustig aan het werk. -Opeens kwam er een knecht van het land. Hij droeg mijn zoon in zijn armen. “Hij heeft last van zijn hoofd”, zei hij. “Uw man vroeg mij hem bij u te brengen.”

In de tijd van de oogst kan het bij ons behoorlijk warm zijn. De zon kan flink steken. Je kunt zelfs een zonnesteek krijgen. Daar ga je niet acuut dood aan. Het leek ook niet zo erg eerst. Maar je moet wel zorgen dat je uit de zon komt. Ik ging het huis in en mijn zoon zat bij mij op schoot. Maar hij knapte níet op. Hij stierf in mijn armen… Vreselijk!… Ik was er kapot van!… Maar ik kon maar aan één ding denken: ik moet naar de heilige man van God! Door zijn bemiddeling heb ik deze zoon gekregen uit Góds hand. Alleen hij kan helpen!

Ik had mijn reisdoel klaar en ik handelde snel en zonder omwegen.
Eerst bracht ik onze zoon naar boven. Naar de kamer van Elisa. Daar legde ik hem op Elisa’s bed neer. Ik deed de deur achter me op de grendel. Niemand zou het kind daar zoeken. Niemand wist dat hij was gestorven. Niemand mocht het weten. Als ze dachten ‘hij zal wel opgeknapt zijn’, en als ze hem gingen zoeken, dan mochten ze hem niet dóód vinden. Ik moest eerst naar Elisa!

Ik liep naar buiten en ging naar het land waar mijn man met de maaiers was. Ik riep: “Stuur me een van de knechten met een ezelin! Ik wil zo snel mogelijk naar de godsman, maar ik kom direct weer terug!” Mijn man wist niet dat de jongen gestorven was. Hij was verbaasd dat ik tijd had om op een doordeweekse dag naar de godsman te gaan. Die was bij het Karmelgebergte. Dat is toch gauw een 25km. hiervandaan. Maar ik stelde hem gerust en ik ging op weg. Ik zat op de ezelin. De knecht dreef de ezelin aan. We gingen zo snel als we konden. Ik liet me door niets ophouden. Van binnen kookte het in mij. Maar eerst moest ik bij de godsman zijn.

Ik zag Elisa in de verte. Hij had mij ook gezien. Gehazi kwam naar me toe. Hij vroeg: “Is het goed met uw man, met u zelf en met uw kind?” Ik zei: “Ja hoor”. Ik liet de ezelin niet inhouden. Ik liet me ook door Gehazi niet ophouden. Ik had een zaak met Gód. Daarvoor moest ik bij de gódsman zijn.

Bij de godsman gekomen stapte ik van de ezelin af. Ik viel wanhopig aan zijn voeten neer. Gehazi was ook aangekomen. Hij wilde me wegduwen. Maar Elisa zag mijn diepe verdriet. Hij zag het en hij zei dat hij het niet wist. Hij zei: “De Heer verborg het voor mij en deelde het mij niet mee.” Maar waaróm had God het hem niet verteld? Hád de Heer het hem maar verteld. Dan had Elisa snel naar mij toe kunnen komen. Dan was hij nog op tijd geweest. Dan was hij vanmorgen aangekomen terwijl ik met mijn kind op schoot zat. Dan had hij mijn kind de handen op kunnen leggen en dan had God hem nog beter kunnen maken. Maar nu was mijn zoon dood.

Zonder dat ik het wist dacht ik net als Martha de zus van Maria en Lazarus. Toen Lazarus was gestorven wachtte Jezus ook tot ná de dood van Lazarus. Pas daarna kwam Jezus opdagen. Maar toen was Lazarus al gestorven. Maar wat heb je aan God als je kind of je geliefde al gestorven is?

Eindelijk was ik bij de godsman. Ik had al mijn emoties ingehouden. Van binnen kookte het in mij. Maar nu gooide ik alles er uit. Oog in oog met de man van God, en daarmee ook aan het adres van God zelf: “Vroeg ik om een zoon bij mijn heer? Zei ik niet: Geef me geen valse hoop?”
Ik stortte mijn hart uit voor God. Mijn pijn en mijn verdriet. Mijn onbegrip en mijn boosheid. Eerst konden we geen kinderen krijgen. Toen gaf God ons zijn woord. Door een wonder kregen we toch nog een zoon. En nu pakte Hij hem alweer af. Voor mijn gevoel was mij groot onrecht aangedaan!

Elisa stuurde onmiddellijk zijn knecht Gehazi op pad. Met zijn staf. Hij mocht niemand groeten onderweg. Heel onbeleefd bij ons in het oosten, maar zo’n haast moest hij maken. Hij moest de staf van de man van God op de jongen leggen. Die staf was geen toverstaf. Die staf verwees wel naar de macht van God. Elisa riep op die manier God de Heer zelf in om mijn zoon te redden. God de Heer met zijn almacht.

En dan zou ik zeker achter Gehazi aan terug gaan naar huis? En de man van God hier achter laten? Zo laat ik me niet afschepen! Als ik een zaak met God heb, dan houd ik aan. Blijf bidden! Ook in al je worstelingen! Dat zei Jezus later ook. Dus ik zei tegen Elisa: “Mag de Heer leven en mag uw ziel leven, ik zal u niet verlaten.” Dat waren precies dezelfde woorden als die Elisa vroeger gebruikte naar Elia. -Daar kon Elisa niet onderuit. Hij ging met me mee.

Toen we nog onderweg waren kwam Gehazi terug. Hij bracht verslag uit. “De jongen is niet wakker geworden”, zei hij. Dat woordje wakker worden kan bij ons twee betekenissen hebben. Wakker worden uit de slaap óf ontwaken en dus opgewekt worden uit de dood. Ik had niet met zoveel woorden tegen Elisa gezegd dat mijn zoon was gestorven. Ik zelf wist dat mijn zoon dood was. Bij ons werd iemand die ’s ochtends stierf dezelfde dag nog begraven. Maar ik wilde eerst de godsman er persoonlijk bij hebben. Dat was vanwege het onrecht dat ik ervoer in de dood van mijn zoon. Gehazi had mijn dode jongen gezien. Elisa nog niet. Ook uit de woorden van Gehazi kon Elisa niet opmaken hoe erg het echt met mijn jongen was.

Toen kwam Elisa bij ons huis. Hij ging zijn kamer binnen. En kijk, tóen zag hij de jongen dood op bed liggen. Wát Elisa op weg hier naar toe ook geweten heeft of vermoed heeft, nú was er ook voor hem geen twijfel meer mogelijk: mijn zoon was dood.

Ik wachtte beneden. Vol spanning. Wat zou Elisa doen? Later hoorde ik daar meer over, maar het ging mij om de vraag: wat zou Gód door hem doen? Mag je bidden om een wonder als je kind dood is? Maar ik bad niet om een wonder. Ik kwam mijn recht halen! Er om smeken! Mijn man en ik konden geen kinderen krijgen. Toen beloofde God ons een zoon. Hij gaf zijn betrouwbare woord. Via zijn profeet. Ik kon het niet geloven, maar het gebeurde wel. Maar hoe kan God eerst zelf zijn woord geven en later dat woord weer terugnemen? Dáár ging het om!

Denk nog eens aan Abraham: God beloofde hem en zijn vrouw Sara een zoon. Menselijk gezien konden ze helemaal geen kinderen krijgen. Toch gebeurde het. Gods woorden hebben kracht, omdat ze van Gód komen. Maar op een dag zei God tegen Abraham dat die zijn zoon moest offeren. Hij moest hem doden. Hoe kan dat? Nam God zijn woord weer terug? Maar Abraham vertrouwde op God. God had hem door déze zoon toekomst beloofd. Dan zou God hem dat ook door déze zoon geven. Als het moest zou God hem deze zoon ook weer door de dood heen terug kunnen geven. Zo sterk vertrouwde Abraham.

God zelf had mij een zoon beloofd. Nu die zoon was gestorven, mocht ik God aan zijn woord houden. De dood van mijn zoon raakte me diep. Maar daaronder lag een andere vraag. Dat was de vraag naar de betrouwbaarheid van God!

Ik hoop dat jullie zien dat dat laatste de diepste vraag is: Hoe betrouwbaar is het woord van God? Als je ziet dat dát de diepste vraag is, dat kan je helpen ook in jullie pijn en gemis.

Ik realiseer me heel goed dat jullie ook allemaal jullie eigen levensgeschiedenis hebben. Ik besef dat jullie ook te maken kunnen hebben met pijn en verdriet, woede en onbegrip als je geliefden moet missen. Juist ook als je kínd is gestorven. Het voelt zo oneerlijk als je kind eerder sterft dan jij. Of je kleinkind. God weet hoe mijn verhaal ook bij jou verse of oude wonden kan openhalen.

Straks roept Elisa mij naar boven en ik krijg mijn zoon terug. Hij mocht op deze aarde nog een tijdlang verder leven. Misschien hebben sommigen van jullie meegemaakt dat je kind weer beter werd na een ernstige ziekte. Maar het kan ook anders. Anderen stonden bij een graf. Jullie kind is níet weer opgestaan. Weer anderen werden geconfronteerd met een miskraam.

Wat kunnen jullie in jullie tijd dan met dit stuk uit mijn levensgeschiedenis? Maar bedenk dan wat de kernvraag is in wat God voor mij deed. God belooft niet dat Hij op deze aarde alle doden het leven terug zal geven. En dan ook nog gezondheid daarbij. Hoe graag we dat misschien ook willen. Opwekkingen uit de dood zijn uitzonderingen in de Bijbel. Bij Elia, bij Elisa, bij Jezus meer dan eens, bij Paulus. Maar ook Jezus wekte niet alle doden hier beneden op.
De Hebreeënbrief zegt het zo: “Vrouwen kregen hun doden terug doordat die uit de dood opstonden. Anderen werden gemarteld tot de dood erop volgde en wilden van geen vrijlating weten, omdat ze uitzagen naar een betere opstanding.” (Hebreeën 11,35)

Blijkbaar is een opwekking uit de dood niet het einde of het mooiste. Het mooiste komt nog. Dat is als Jezus terugkomt. Als de doden opgewerkt worden. Als allen die bij God horen hun lichaam helemaal gaaf en nieuw terug zullen krijgen. En voor altijd met God op de nieuwe aarde zullen leven.
Wat zouden wij versteld staan als God iemand van ons liet opstaan uit de dood. Maar er is een nog betere opstanding. Dat is de opstanding uit de doden op de laatste dag!

Daarmee heb je hier op deze aarde niet je gestorven kind terug. Dat is soms, maar meestal niet. Dus hebben we allemaal te maken met verdriet en gemis en rouw. Daar hebben we ook de kracht en de steun van God voor nodig. Ons leven lang.

Tegelijk is de dood niet het einde. Ook als we bij een graf staan geeft God ons perspectief. Over het graf heen naar die betere opstanding op de laatste dag. Jezus heeft beloofd: “Wie in Mij gelooft heeft eeuwig leven.” Jezus is de heilige Zoon van God. Onze allerhoogste Profeet en Leraar. Als Hij het zegt is het waar.

Nu kom ik terug op mijn kernvraag. Mijn diepste vraag was: Hoe betrouwbaar is het woord dat God mij gaf door zijn profeet? Toen God mij mijn zoon teruggaf liet Hij zien dat zijn woord echt betrouwbaar is. Voordat ik mijn zoon in mijn armen nam boog ik diep voor de godsman. Ik gaf God de eer!

Misschien denk je: ‘Daar heb ík mijn kind of mijn geliefde níet mee terug uit de dood. Wat heb ík daar dan aan?’ Maar de woorden die God aan mij had gegeven, die heeft Hij specifiek aan mij gegeven. Ik wil je niet pijn doen. En misschien denk je dat ik makkelijk praten heb. Maar ik wil je aandacht wel pósitief richten op de woorden die God aan jóu heeft gegeven! Zoek Gods woorden voor jou en houd Hem daar aan. Kijk altijd naar Jezus. Luister naar Hem. Hij spreekt de woorden van God. Hij heeft de dood van binnenuit overwonnen. Hij stond op uit de dood. Ieder die op Hem vertrouwt redt Hij uit de greep van de dood. Die geeft Hij eeuwig leven.

Gods Woord is echt betrouwbaar is. Wij kunnen echt aan op wat Gods Zoon, onze hoogste Profeet heeft gezegd.

Kom dan met al je verdriet en je pijn, je onbegrip en je woede bij Hem. Leg jezelf aan zijn voeten neer. Stort je hart voor Hem uit. Voor Jezus! Laat al je vragen en je woede smelten in zijn eeuwige armen.
Amen

Liturgie morgendienst:
Votum en groet
Zingen: Levensliederen Psalm 16: 1.2.3.4 (www.levensliederen.net)
Wet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.19: 3.4
Gebed
Lezen: Genesis 18,1-15
Zingen: Liedboek voor de Kerken Gez.103: 1.2.3 [De heiligen ons voorgegaan]
Tekst: 2 Koningen 4,8-37
Preek
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Gez.174: 1.2.3 [Zo vriendelijk en veilig als het licht.]
Dankgebed en voorbede
Zingen: Opw.733 [De zon komt op, maakt de morgen wakker]
Zegen