God leert de gemeente van Christus leven van genoeg. (Handelingen 4,32-35)

Als je royaal geeft, leef je dan vanuit tekort komen of vanuit niet tekort komen?
Als je inhalig neemt, leef je dan vanuit tekort komen of vanuit niet tekort komen?
Als je echt aanvaardt, leef je dan vanuit tekort komen of vanuit niet tekort komen?
Als je de maat neemt, leef je dan vanuit tekort komen of vanuit niet tekort komen?
In de eerste christelijke gemeente kwam niemand tekort. Hoe kan dat?

Preek over Handelingen 4,32-35:

Gemeente waar Jezus zoveel van houdt, gasten en luisteraars,

Vandaag krijgen we twee nieuwe diakenen van de Heer. De diakenen gaan de gemeente voor in leven als diaconale gemeente. Dienend. Gevend. Delend. De preek gaat over een gemeente die zo leeft, hoe dat gaat, en hoe dat kan.

Ik begin met een voorbeeld. Monniken en nonnen hebben geen persoonlijke bezittingen. Vroeger legden ze bij het intreden in het klooster een gelofte van armoede af. Ze beloofden af te zien van bezit en sober te leven.
Daar zit iets in dat me heerlijk lijkt. Geen gedoe meer van: “Dat is van mij, daar mag jij niet aankomen.” Of: “Ik ben bang mijn spullen kwijt te raken.” Of: “jij hebt groter en duurder dan ik.” Of: “Ik heb niet genoeg.” Wat een ruimte kan dat geven. Je bezit is gemeenschappelijk. Je deelt het met elkaar. En je beseft misschien nog meer: eigenlijk is het niet van ons, maar van de Heer.

In de eerste christelijke gemeente gaat het iets anders. Daar hebben mensen wel persoonlijke bezittingen. Niet alles gaat in de gemeenschappelijke pot. Maar als het nodig is, dan worden delen van dat persoonlijke bezit opgegeven om anderen te helpen.
Dat is ook al een hele stap. Binnen de geloofsgemeenschap geldt: Is er echte behoefte en nood, dan klamp ik me niet vast aan mijn bezit, maar ben ik bereid dat op te offeren om de nood te lenigen.

Onderwerp: GOD LEERT DE GEMEENTE VAN CHRISTUS LEVEN VAN GENOEG.

Stel je voor: je maakt deel uit van een kerkgemeenschap. Je krijgt de vraag om vier kenmerken op te schrijven van jouw kerk. Vier mooie dingen of eigenschappen. Welke vier dingen zou je opschrijven? […]

Lucas is de schrijver van het boek van de Handelingen van de apostelen van Jezus. Lucas noemt vier kenmerken van de eerste christelijke gemeente. Vier juweeltjes.

1]
Er is een grote groep mensen tot geloof gekomen. Ze hebben gehoord van Jezus. Door God gestuurd. Ze hebben gehoord dat Jezus aan mensen vrede bij God geeft. Doordat Jezus zichzelf arm maakte en opofferde voor hen. Ze hebben hun vertrouwen op Jezus gesteld. Samen vormen ze de eerste christelijke gemeente.

Het eerste kenmerk dat Lucas van hen geeft is dat ze eendrachtig samenleven. Letterlijk zegt hij: “Ze waren één van hart en ziel.”

Vandaag is de kerk van Jezus Christus gescheurd. In allerlei kerken en kerkverbanden. Als je die kerken één voor één bekijkt, dan zie je nog verdeeldheid. Kerkverbanden vertonen scheuren. Plaatselijke kerken kunnen ook tot op het bot verdeeld zijn.

Misschien denk je: Waren we maar kerk zoals de eerste christelijke kerk. Vol hartelijke eenheid en harmonie. Maar vergis je niet. Lucas geeft een prachtige beschrijving van de eerste christelijke kerk. Maar deze beschrijving staat niet op zichzelf. Het is een inleiding op wat volgt. Ook in die mooie eerste christelijke kerk komen butsen en deuken. Toen al! Het begint met Ananias en Saffira. Twee mensen van de kerk die de kerk bedriegen en de apostelen en eigenlijk God. Er komt een kras op het blazoen van de kerk.

De mensen van die eerste gemeente, ze waren één van hart en ziel. Maar niet allemaal. Blijkbaar ben je dat niet automatisch en blijf je dat ook niet automatisch. Wil je als gemeente van Christus een eenheid zijn en als eenheid leven, dan moet je elke keer terug naar je ene Heer, buigen voor Hem, en Hem daadwerkelijk Heer laten zijn over je leven.

2]
Het tweede kenmerk dat Lucas noemt gaat over het bezit van de mensen die bij de gemeente horen.

Wanneer krijg je voor het eerst je eigen spulletjes? In Nederland: als je baby bent en mensen komen langs met cadeaus. Voor de ouders? Ook voor jou! Kleren, speelgoed. Soms kasten vol.

Misschien heb jij een eigen kamer thuis. Met daarin jouw spullen. Mogen anderen aan die spullen komen? Mogen ze so wie so op jouw kamer komen? Stel je voor dat die spullen van en voor iederéén bij jou thuis zouden zijn. Zou dat de sfeer ten goede komen? Soms kun je een cadeau beter aan alle kinderen samen geven dan aan één, want dan spelen ze er nog samen mee.

In de eerste christelijke gemeente waren veel nieuwe gelovigen. Ze leefden eendrachtig samen. Dat zag je ook in hoe ze met hun bezit omgingen: Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijke eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk.

Lucas zegt niet dat ze geen privébezit hadden. Zoals monniken in een klooster. Wel dat ze het niet als hun persoonlijke eigendom zágen. Privébezit was normaal, ook in die tijd. Ze hádden wel spullen, maar ze zaten er niet boven op. Ze zaten er niet aan vast.

Stel dat ik een verrekijker koop en ik zeg thuis: hij is van mij, niemand van jullie mag er aan komen. Hoe duurder die verrekijker, hoe groter de kans is dat ik dat zeg. Alleen heb ik er dan veel minder plezier van dan wanneer dat wel mag. Met anderen delen is veel meer genieten.

Het gaat in de eerste christelijke gemeente er niet alleen om dat de gelovigen niet vast zaten aan hun spullen. Het gaat er ook om dat ze in het kader van het geméénte zijn hun spullen beschikbaar stelden waar dat nodig was. Ik kan er afstand van doen én Ik kan er afstand van doen ter wille van júllie, de groep waar ik bij hoor.

3]
Lucas noemt als derde kenmerk dit: Met grote kracht gaven de apostelen het getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus.

Kort hiervoor hadden de Joodse leiders Petrus en Johannes gearresteerd en hen verboden om nog langer de naam van Jezus te gebruiken. Maar God vervult Jezus’ leerlingen met de heilige Geest. Daardoor gaan ze juist wel vrijmoedig van Jezus vertellen. Dat vrijmoedige getuigenis van de apostelen is een kenmerk van de eerste gemeente.

De eerste christelijke gemeente is niet ontstaan in een tijd van vrijheid van godsdienst met alle ruimte ook voor christelijke kerken. De eerste christelijke kerk is ontstaan in een tijd van arrestatie, marteling, dreiging en druk. Maar midden in die donkere dreigementen straalt het licht van Gods goede nieuws helder en krachtig: “Wij mogen niet van Jezus vertellen. In onze samenleving is geen plek voor Hem. Die plek was er niet toen Hij geboren werd. Die plek was er niet toen Hij stierf. Die plek wordt Hem nog steeds niet gegund nadat Hij is opgestaan uit de dood. We moeten Jezus doodzwijgen. Maar we doen het niet. We kunnen niet zwijgen. De Heer is echt opgestaan. Hij leeft. Dat die verlamde man weer loopt, dat hebben wij niet gedaan, dat heeft Jézus gedaan. Dat er een gemeente is die Jezus erkent en volgt als Heer, daar zorgt Jézus voor. Wij zijn gezanten van de levende Heer. In zijn Naam vragen we alle mensen: “Laat Jezus je weer bij de Vader brengen”.”

4]
Als vierde kenmerk noemt Lucas: “God begunstigde allen rijkelijk.” Letterlijk staat er: “Er was grote genade op hen allen.” De apóstelen getuigden met grote kracht en op álle leerlingen was grote genade. Ook op de mensen die pas tot geloof gekomen waren.

Jezus noemde een keer een voorbeeld om duidelijk te maken hoe groot Gods genade voor ons is. Jezus deed dat in de vorm van een gelijkenis. Er was eens een slaaf die zijn heer een enorm bedrag schuldig was. 10.000 keer 10.000 daglonen. Die slaaf moet wel de belangrijkste financieel beheerder van zijn baas geweest zijn. Maar hij stak alles in eigen zak en verspilde het. Zijn heer riep hem ter verantwoording. De slaaf smeekte om genade. De heer schold hem alles kwijt. Onvoorstelbaar.

Zo gaat God met ons om. Wij stonden bij Hem in de schuld. God stuurt Jezus. Die betaalt de schuld. Een enorme schuld die wij nooit konden betalen. God spreekt ons vrij. God neemt ons aan als zijn kinderen. Door Jezus.

Gratie kríjgen is één. Gratie ontvángen is twee. De slaaf van wie een enorme schuld werd kwijtgescholden kreeg gratie, maar hij ontving die gratie niet. Hij nam die niet echt aan. Dat zag je meteen. Toen hij buiten kwam was hij zelf niet genadig naar een medeslaaf. Die was hem een schijntje schuldig, maar hij behandelde hem als een zware crimineel.

Gods genade aannemen is echt een klus. Dat kunnen wij uit onszelf niet. Daarvoor geeft God ons de heilige Geest. Die leert ons om wat Jezus voor ons verdiend heeft ons stapje voor stapje eigen te maken: Het is echt waar. Het is ook voor mij. Gratie van God.

Hoe dieper we door de Geest de genade van God laten zakken in onszelf, hoe meer genadig we worden. Genadig naar onszelf. Genadig naar elkaar.

Op de gelovigen van de eerste christelijke kerk was grote genade. Jezus was hard aan het werk met de heilige Geest. De gemeenteleden lieten Hem in zich werken. Wat een ongelooflijke gratie hadden ze gekregen: eerst Jezus laten kruisigen, en dan toch bij Jezus mogen horen. De Geest maakte dat ze zichzelf konden vergeven en dat ze Gods genade aannamen. Die genade van God ging hun leven stempelen en kleuren. Dat had gevolgen voor hoe ze met zichzelf omgingen en met elkaar. Genade kreeg handen en voeten tot in het materiële toe.

Vier prachtige kenmerken geeft Lucas van de eerste christelijke gemeente: Eendrachtig samenleven. Met je bezit de groep dienen. Staan onder het krachtige apostolische getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus. Onder grote genade leven.

Lucas laat één van de gevolgen daarvan zien: niemand onder hen leed enig gebrek. Dit is een prachtig getuigenis van het werk van God. Gods werk waar Hij ook mensen voor gebruikt. God wil niet dat er mensen zijn die in armoede leven zonder vervulling van hun basale levensbehoeften. God gaf in het oude testament aan zijn volk zijn leefregels. Hij gaf ook voorschriften over hoe ze moesten omgaan met arme mensen. Die regels komen we onder andere tegen in Deuteronomium 15.

Aan de ene kant zegt God daar: “Als iemand van jullie gebrek lijdt, dan mag jullie dat niet koud laten. Jullie moeten diep in de buidel tasten en hem lenen zoveel hij nodig heeft. Zonder rente te vragen. Armen zullen er altijd zijn. Wees daarom vrijgevig tegenover iedereen in jullie land die in armoede leeft of er slecht aan toe is.” Hulp aan de armen is een belangrijk Bijbels gebod.

Aan de andere kant zegt God in Deuteronomium 15 dit: “Niemand van jullie zal in armoede leven, zozeer zal Ik jullie zegenen in het land dat Ik jullie ga geven, als je blijft doen wat Ik jullie zeg.” Dat is bijzonder: God zal zo goed voor hen zorgen dat ze niks tekort komen. Daar hoeven ze dan ook niet bang voor te zijn. Er zal in het hele land genoeg zijn voor iedereen. Ze hoeven alleen maar wat God geeft samen te delen. Eigenlijk geldt vandaag hetzelfde: Er is genoeg eten en drinken op aarde voor alle mensen die op aarde wonen. We hoeven het alleen maar samen te delen.

In de praktijk kwam, daar net als vandaag ook toen, weinig van terecht. Er was wél een kloof tussen rijk en arm. De rijken maakten zichzelf alleen maar rijker, ten koste van de armen die alleen maar armer werden.

Maar de eerste christelijke gemeente wordt getuige van een wonder: Niemand van hen lijdt enig gebrek. Wat God in Deuteronomium 15 had gezegd dat wordt in de eerste christelijke gemeente waar. Deuteronomium noemt als reden daarvan: Gods overvloedige zegen. Lucas noemt als reden: Gods overvloedige genade die Hij uitdeelt door Jezus die dood was en die weer leeft.

Lucas vertelt ook hoe het concreet in zijn werk ging dat iedereen genoeg had. Zo vaak als dat nodig was verkochten mensen die stukken grond of huizen bezaten die, ze namen de opbrengst en ze legden die aan de voeten van de apostelen. Daarmee gaven ze de apostelen zeggenschap over dat geld. De apostelen beheerden en verdeelden het geld. Ze deelden ervan uit aan ieder naar wat die nodig had.

Lucas zegt niet dat álle mensen hun eigen huizen en stukken land verkochten. Hij vertelt iets dat regelmatig gebeurde. Zo vaak als nodig was.

Het is niet de taak van kerken om landerijen, huizen en geld op te potten alleen maar om dat vast te zetten. Er zijn kerken die steenrijk zijn omdat ze veel goederen bezitten, maar die er niets mee doen voor de kerk en de samenleving. Dat is niet wat de eerste gemeente doet. De eerste gemeente besteedt dat geld waar nodig om de armen te helpen. Natuurlijk zijn goede buffers nodig. Maar wat zouden er van al die kerkelijk eigendommen vandaag veel pioniersplekken betaald kunnen worden waarin het goede nieuws van God als Koning wordt uitgedragen.

Niemand kwam tekort. Dus had iedereen genoeg. Psalm 23 zingt: “De Heer is mijn Herder, het ontbreekt mij aan niets.” Jezus is de goede Herder. Door Jézus geeft God ons alles wat wij nodig hebben.

De opstanding van Jezus herinnert ons aan wat ons echt rijk maakt: dat Jezus zijn bloed voor ons wilde geven. Dat wij weer kind bij Vader thuis mogen zijn dankzij zijn offer. Dat deze zelfde Jezus zijn opstandingsleven ook in ons legt, in iedereen die op Hem vertrouwt.

Het ontbreekt mij aan niets. Wil dat waar zijn in de kerk van Jezus Christus, dan hebben gemeenteleden verantwoordelijkheid te nemen voor elkaar. Vroeger had je de groep of de stam en de wetten van de stam. Wij kunnen niet zonder zulke wetten. God heeft zulke wetten gegeven. Hij wil mensen sámen laten leven met verantwoordelijkheid voor elkáár. Maar wij hebben in ons land veel kaarten gezet op het individu. Het gevaar daarvan is dat we minder verantwoordelijkheid nemen voor elkaar. We denken meer aan onszelf en ons eigen belang alleen. Daardoor worden tegenstellingen groter. Tussen ik en de rest. Tussen rijk en arm. Rijken worden rijker en armer komen steeds meer tekort.

We hoeven geen communist te worden om daar verandering in te brengen. In de eerste christelijke gemeente hadden mensen ook eigen bezit. Alleen stelden zij waar nodig hun bezit ten dienste van de groep.

Hoe doen ze dat? Hoe kunnen wij dat ook meer leren? Verantwoordelijkheid nemen voor elkaar? Dat heeft alles te maken met het goede nieuws van de opstanding van de Heer Jezus en met de grote genade van God. Dat is genoeg.
Hoe krachtiger God ons mag raken met zijn genade, hoe meer en dieper wij vol van zijn genade zullen zijn voor onszelf én daarvan zullen overstromen naar onze medemens. In ons brede leven van elke dag.
Amen

Liturgie morgendienst:
Votum en groet
Zingen: Nieuw Liedboek voor de Kerken 23c: 1.2.3.4.5 [Mijn God, mijn herder zorgt voor mij]
Wet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.24: 1.2.3
Gebed
Lezen: Handelingen 4,32-5,11
Lezen: Deuteronomium 15,1-11
Zingen: Liedboek voor de Kerken Gez.350: 1.2.3.4 [God die leven hebt gegeven]
Tekst: Handelingen 4,32-35
Preek
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Gez.15: 1.2.3.4 [Geloofd zijt Gij, God onze Heer] op de melodie van Ps.91
Dankgebed en voorbede
Bevestiging twee diakenen:
Lezen formulier: inleiding, onderwijs over diakenen
Bevestiging en zegen
Opdracht
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Gez.15: 5 [vervolg] op de melodie van Ps.91
Gebed
Collecte
Zingen: Evangelische Liedbundel 401: 1.2.3 [Wij willen gaven delen]
Zegen