Klaag jij wel eens? In de zomervakantie hoor ik nog wel eens mensen klagen. Over het weer. Dat het te koud is en te nat. Of juist veel te heet. Deze zomer is de droogte echt een probleem! Maar verder: Als je ons hoort dan denk je soms: ‘Het is ook niet gauw goed’. Wat kun je doen tegen klagen?
Preek over Numeri 11:
Gemeente waar Jezus zoveel van houdt, gasten, luisteraars,
Stel je voor dat je met een kaars twee andere kaarsen aansteekt. Daar wordt de vlam van die eerste kaars niet kleiner van! Als je de drie kaarsen naast elkaar zet dan zie je ze alle drie even fel branden.
Zo was het ook toen God een deel van de Geest die op Mozes lag op de 70 oudsten legde. Daar werd de Geest van God niet kleiner van.
Denk ook aan Pinksteren: Toen legde Jezus zijn Geest op al zijn leerlingen. Ook daar werd de Geest niet kleiner van. Dat kan niet, want God is groot en Hij heeft alle macht.
Die heilige Geest van God hebben wij keihard nodig. Zeker als je let op de geschiedenis waar we het vandaag over gaan hebben.
Onderwerp: HET BESTE MEDICIJN TEGEN KLAGEN IS DE HEILIGE GEEST.
Eerst kijken we hoe het klagen begon.
Klaag jij wel eens? In de zomervakantie hoor ik nog wel eens mensen klagen. Over het weer: Dat het te koud is en te nat. Of juist veel te heet. Als je ons hoort dan denk je soms: het is ook niet gauw goed.
Gods volk Israël klaagt ook. Ze klagen God de Heer hun nood. Ze klagen over kwaad of onheil dat hen treft. Er staat niet bij wat dat precies is. Maar als we kijken wanneer ze begonnen te klagen, dan kunnen we ons er wel iets bij voorstellen.
God heeft zijn volk bevrijd uit de slavernij in Egypte. Hij leidde ze door de Rietzee en dwars door de woestijn naar de berg Sinaï. Daar sloot Hij een verbond met hen.
De afgelopen elf maanden hoefde het volk niet door de woestijn te reizen, maar heeft het bij de Sinaï gebivakkeerd. Maar dat verblijf bij die berg is nu voorbij. Ze hebben hun tenten weer opgebroken. Ze zijn vertrokken, op weg naar het beloofde land. Dat is geen gemakkelijke tocht. Ze moeten door de woestijn. Al maar lopen. Met al hun kinderen, alle vee en alle bagage. Als wij willen vertellen dat we een moeilijke periode in ons leven hebben gehad, dan zeggen we wel eens: het was een woestijnperiode. Zo ervoer Gods volk Israël hun reis door de woestijn blijkbaar ook. Het lijkt er op dat het hen zwaar viel…
Dát het hen zwaar valt is best te begrijpen, maar ze hadden geen reden tot klagen, want God de Heer was bij hen en Hij zorgde voor hen. Hij zorgde ontzettend goed voor hen zelfs. Later zal Mozes het volk wijzen op God die hen voedde met manna, en zal hij zeggen: “Veertig jaar lang raakten uw kleren niet versleten en zwollen uw voeten niet op.” Dat staat in Deuteronomium 8.
In Numeri 11,1 staat dat het volk de Heer hun nood begon te klagen. Dat klagen deden ze niet maar even. Het staat er zo dat gezegd wordt: ze deden het steeds. Dag in, dag uit was het volk aan het klagen.
Klagen werkt aanstekelijk. Ga maar eens klagen in je familie. Of in de kerk. Je zult zien dat je anderen aansteekt.
Maar de Heer wil niet dat zijn volk klaagt. Hij wordt woedend. Hij laat een felle brand ontstaan aan de rand van het legerkamp van de Israëlieten. God houdt zich nog in: de brand ontstaat aan de rand van het kamp, niet in het midden, en er staat niet bij dat er doden vallen. Het is wel een ernstige waarschuwing. De Israëlieten roepen dan Mozes te hulp, Mozes bidt, en God laat het vuur uitgaan. Ze noemden die plaats Tabera. Dat klonk voor hen als ‘branden’.
Voordat ik verder ga met de preek vertel ik iets over hoe het verder zou gaan met het volk.
Dan weet je iets van het bredere verband waarin Numeri 11 staat. Dit klagen bij Tabera was nog maar het begin. Na het vertrek van de Sinaï gaat het bergafwaarts met Gods volk.
-Hier in Tabera klagen ze. Maar vanaf vers 4 breken ze weer in jammeren uit.
-Straks in Numeri 12 gaan zelfs Mirjam en Aäron zich beklagen.
-Het loopt uit op Numeri 13 en 14. Als de verspieders terugkeren uit het beloofde land. Met verhalen over reuzen. Dan klagen en jammeren de Israëlieten de hele nacht. Dán stuurt God die hele mopperende generatie terug de woestijn in om daar te sterven. Niet zij zelf, maar hun kínderen, die mogen het beloofde land binnen gaan.
We gaan nu kijken naar de voedingsbodem van het klagen.
Wat hebben wij als mensen en als volk van God toch met klagen?
In Numeri 11 heeft het te maken met vlees.
Misschien is het je opgevallen: in Numeri 11 is er een tegenstelling tussen vlees en Geest. Het is alsof we de apostel Paulus horen. In Galaten 5,17 zegt hij: “Het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees – want deze staan tegenover elkaar – zodat u niet doet wat u maar wenst.” Oftewel: “U kunt niet maar doen wat u wilt. Wat wij uit onszelf najagen is in strijd met de Geest.”
Het begint met de vreemdelingen in hun midden. Dat gaat over volk van allerlei slag dat mee getrokken was uit Egypte. Dat daar blijkbaar nu spijt van heeft. Maar Gods volk Israël neemt dat klagen massaal over. “Was er maar iemand die ons vlees te eten gaf.”
Iemand zei: “Hoe kan dat nu? Ze hebben toch een grote veestapel? Exodus 12,38 zegt over het vertrek uit Egypte: “Ze voerden enorme kudden schapen, geiten en runderen mee.”…
-Maar bedenk dan wel dat ze niet elke dag vlees aten. Dat werd apart gehouden voor de offers aan de Here, en voor speciale feestdagen. -In Numeri 11 geldt trouwens: nog niet zo lang geleden hádden ze vlees gegeten. Bij de Pesachviering van Numeri 9.
“Wie geeft ons vlees te eten?” Bij dat vlees betrekken ze ook vis. Uit de rivier de Nijl in Egypte. En ook gewassen die daar groeiden mee dankzij de Nijl: komkommers, watermeloenen, prei, uien en knoflook. Wat de Israëlieten missen dat is blijkbaar de variatie aan eten in Egypte. Daar lopen ze van te watertanden. Maar wat heel bizar is: de slavernij en dwangarbeid van Egypte noemen ze niet!
Daarbij komt nog dit: het goede dat ze vandaag tijdens hun verblijf in de woestijn wel van God krijgen, het manna, wonderbrood uit de hemel, dat verachten ze nu! De schrijver van het boek Numeri geeft in een uitweiding een positieve omschrijving van het manna. Dat staat in schril contrast met het gemopper van het volk. Ze genieten niet blij van dat wonderbrood, maar ze geven er enorm op af. “Dat manna komt ons de keel uit.”
Moet je nagaan: Ze zijn bevrijd uit Egypte, maar nu verlangen ze terug naar Egypte. Ze krijgen wonderbrood uit de hemel, maar nu verachten ze het hemelse brood.
Zo kunnen wij het verleden verheerlijken en de moeilijke dingen die er toen wel degelijk waren bewust of onbewust vergeten. En zo kunnen wij de goede dingen die God ons vandaag geeft verzwijgen, of er juist op afgeven alsof het iets slechts is. Dat zie je vandaag ook wel als gezegd wordt dat vroeger alles beter was, en dat er vandaag niks deugt. Dat is een voedingsbodem voor klagen!
Een volgend punt is: waaruit kijken we als we klagen?
Het volk jammert. God de Heer wordt woedend. Maar dan wordt Mozes kwaad.
Het lijkt er op dat Mozes kwaad wordt over het klagen van het volk en over de woede van de Heer. Over de hele situatie. Maar van waaruit kijkt Mozes dan? Mozes kijkt als hij zichzelf beklaagt niet meer vanuit God. Na de zonde met het gouden kalf keek Mozes vanuit Gód. Exodus 32: “Denk toch aan úw naam, uw reputatie, uw beloften.” Maar nu kijkt Mozes vanuit zichzelf: “Het is te zwaar voor míj, ik kan de last van dit hele volk niet dragen.”
“Ben ik soms zwanger geweest van dit volk, heb ik het ter wereld gebracht? En dan wilt u mij gebieden om het in mijn armen te dragen, zoals een voedster haar zuigeling draagt, en het zo naar het land te brengen dat u aan zijn voorouders onder ede beloofd hebt?”
Het lijkt er op dat Mozes tegen de Here zegt: U moet het volk maar dragen. Nou, daarin heeft Mozes gelijk: God is de enige die zijn volk kan dragen. In de Bijbel wordt dat beeld ook gebruikt van God die zijn volk draagt of torst (dat is dragen van een zware last). Van Jezus wordt gezegd dat Hij zijn lammeren in zijn armen zal dragen. Alleen Gód kan dat.
Mozes klaagt ook dat hij nooit voor zoveel vlees kan zorgen. Het is alsof je Jezus’ leerlingen hoort die zich beklagen bij Jezus als Jezus tegen hen zegt: “Geef jullie het volk te eten.” En weer is het waar: Mozes kan zelf nooit voor zoveel vlees zorgen.
Maar als Mozes zegt: “Dood me dan liever”, dan kijkt hij toch niet goed.
Mozes denkt vanuit zichzelf. Hij denkt ook aan zijn eigen positie. Nou, die staat zeker op het spel. Straks in Numeri 14 zal het volk zeggen: “Laten we een andere leider kiezen en teruggaan naar Egypte”. Dan willen ze Mozes stenigen. Dat klopt allemaal, maar de Heer is er ook nog. Mozes denkt te veel vanuit zichzelf. Hij kan alleen verder komen als hij weer kijkt naar God!
Kijk, wij kunnen klagen over wat we missen. We kunnen allerlei wensen hebben. We kunnen ons klagen zelfs een vrome kleur geven. Maar elk klagen waarin we op onszelf gericht zijn en alleen vanuit onszelf denken, is een onheilzaam klagen. God wil dat we ons richten op Hem!
Een heel genezend woord hierover vinden we in Klaagliederen 3,39. Dat is de enige plek in de bijbel waar hetzelfde woord klagen voorkomt als in Numeri 11. Luister maar naar wat er staat in Klaagliederen 3,39: “Wat klaagt een mens zolang hij nog leeft? Laat hij klagen over zijn zonden!”
Nu gaan we naar een volgend punt. Wat is de kern van het klagen?
De Heer geeft Mozes antwoord. God geeft hem geen straf en geen berisping. Hij leert hem wel een les door een deel van de Geest die op Mozes ligt op de 70 oudsten te leggen. Maar God neemt het ook op voor Mozes als leider van het volk.
Mozes moet 70 oudsten bij de tent van de samenkomst brengen. De Heer zal dan een deel van de Geest die op Mozes lag nemen en op de 70 oudsten leggen. Daardoor krijgt Mozes niet opeens minder Geest. Denk maar aan die kaars die niet minder gaat branden als je er andere kaarsen mee aansteekt. God kan nooit minder worden. Gods Geest ook niet.
Maar dan had Mozes het zonder die 70 oudsten ook wel gekund. Mozes kan het niet alleen. Inderdaad. Dat is logisch. Maar als de Geest op hem rust, dan kan Mozes het wel!
Dat is een les voor hem: Mozes, denk niet te klein van de heilige Geest!
Tegelijk houdt God toch rekening met Mozes’ zware taak die hij moet torsen en Hij verlicht die door 70 mannen naast hem te zetten.
Dat was één. Het tweede is dit: God gáát het volk vlees te eten geven. Dit geven van God is wel een geven in toorn. Niet één of twee dagen, niet vijf, tien of twintig dagen, maar een volle maand. Tot ze er misselijk van worden. Je kunt je ook een ongeluk eten.
Zo komen we bij de kern van het klagen. De Israëlieten zeiden: “Wie zal ons vlees te eten geven? Waren we maar weer in Egypte. Egypte kan ons vlees te eten geven in overvloed. God kan het niet!” => Dát is klagen, dat je zegt: “God kan het niet!”
Klagen is God klein maken.
“Hij kan het niet. Hij kan ons niet zo voeden als we in Egypte gewend waren.”
Zelfs Mozes doet even mee met dat klagen. Als God hem vertelt dat Hij de Israëlieten een maand lang eten zal geven, dan zegt Mozes: “Dat kunt U vast niet.” Maar God de Heer antwoordt: “Zou de hand van de HEER te kort zijn?” “Schiet de macht van de HEER soms tekort?”
De kern van klagen is dit: klagen is God klein maken. Dat is belangrijk om te zien, ook voor ons vandaag. Niet iedereen vandaag in de kerk klaagt. Echt niet. Maar het komt wel voor. Wij kunnen klagen over alles wat niet goed is, of beter gezegd: wat ons niet zint. Dat is echt niet gebonden aan één stroming in de kerk. Dat zie je terug in alle stromingen in de kerk.
Maar zulk klagen is niet een uiting van geloof, maar van ongeloof. Een kerk die alleen maar de hele dag zo klaagt, is een kerk die zich ongelovig gedraagt. Je doet geen recht aan God die gister, vandaag en morgen dezelfde is! De God van de uittocht en van de opstanding van Jezus en de uitstorting van de heilige Geest is vandaag precies dezelfde.
Om maar iets te noemen: God belooft ons geen grote gemeente. God belooft ons wel een levende gemeente, wanneer we ons met z’n allen overgeven aan Hem. Als we klagen maken we God klein en houden we ons de heilige Geest van ons lijf.
Zo komen we bij ons laatste aandachtspunt. Een heel belangrijk punt: Hoe komen we van klagen naar loven?
Kijk eens wat er gebeurt als de Geest op de 70 oudsten komt. Dan gaan zij profeteren. Twee van hen, Eldad en Medad, zijn niet op komen dagen bij de ontmoetingstent. Zij zijn in de legerplaats achtergebleven. Maar ook zij profeteren. Jozua, de dienaar van Mozes, wil dat Mozes het hen belet. Maar hier staat Mozes weer rechtop in zijn functie als dienaar van God. “Denk je soms dat je voor mijn belangen moet opkomen? Legde de HEER zijn Geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!”
Die woorden van Mozes, dat is een diep verlangen. Een wens of een gebed.
In de tijd van het oude testament kwam Gods Geest niet rusten op iedere gelovige. Als hij wel op iemand kwam, dan was dat vaak ook af en toe, niet voortdurend. Mozes verlangde naar meer. Dat verlangen leerde Gód hem.
Latere profeten hebben verteld dat God wat Mozes bad ook werkelijk zou gaan doen. Joël, Micha, Zefanja en Zacharia bijvoorbeeld. God zal zijn Geest uitstorten op heel zijn volk.
Inmiddels leven wij in de tijd van het nieuwe testament. God is zijn belofte nagekomen. Op de Pinksterdag heeft God, de Vader en de Zoon, de Geest uitgestort op Jezus’ leerlingen. Toen was het eindelijk zover. “Dit is het”, zei Petrus. “Gods belofte is vervuld.” Niet maar even, maar blijvend. Niet maar op sommigen, maar op alle leerlingen.
Weet je wat er toen gebeurde op die Pinksterdag, met al die leerlingen van Jezus? Toen ze eenmaal vervuld waren met de heilige Geest, toen gingen zij ook profeteren. Petrus benoemt hun spreken als profeteren. En kijk nu eens wat ze dan zeggen! Kijk maar eens mee in Handelingen 2,11. [opzoeken – lezen !!]
Zie je dat? Hier gebeurt precies het omgekeerde als in Numeri 11! Gods Geest wordt uitgestort. Deze mensen gaan profeteren. Zij vertellen niet hoe klein God wel niet is, en dat Hij onze diepste verlangens vast niet kan vervullen. Maar zij vertellen juist andersom hoe groot God wel niet is. De mensen die toegestroomd zijn zeggen: “Wij horen hen spreken over Gods gróte daden.”
Klagen is God klein maken. Kleiner willen maken dan Hij is. Loven is God groot maken. Hem zo groot en machtig laten zijn als Hij werkelijk is!
Tegenover klagen staat profeteren. Tegenover klagen staat loven! “De Heer kan het wél. De macht van de Heer schiet niet tekort!!”
Mozes zegt: “Mocht heel het volk vervuld zijn van de heilige Geest.” Als God dat toen zou vervullen, dan zou dit gebeuren: dan zouden ze geen van allen meer klagen (God klein maken), maar dan zouden ze allemaal zonder uitzondering God loven (God groot maken)!
En nu naar óns. God hééft zijn Geest uitgestort. Op Jezus’ leerlingen. Op zijn kerk. Hoe kan Gods volk veranderen van, waar ze dat is, een klagende menigte, in een kerk die God weer looft? Dat kan als ze bereid is de heilige Geest te ontvangen.
Aan één kant is klagen logisch: kerken worden kleiner, wat stellen we in Europa als kerken nog voor, kerken lijken uit elkaar te groeien.
Maar aan de andere kant: wie is nu de Heer van de kerk? Dat is toch Jezus? En Hij hééft toch zijn Geest over ons uitgestort? Mozes’ gebed ís toch verhoord?!
Hoe is het dan ooit in de wereld mogelijk als wij de hele dag niks anders doen dan klagen?
Dan laten we ons niet leiden door de Geest, maar door het vlees. Dan hebben we bekering nodig. Dat we niet meer ons ik voorop zetten en wat wij maar begeren, maar dat we eindelijk de blik weer op God richten en op Jezus, en Hem begeren en zijn heilige Geest. Jezus heeft in Lucas 11 gezegd: Als jullie kinderen jullie vragen om een brood of om een vis dan geef je die. Als jullie je hemelse Vader vragen dan zal Hij je zijn heilige Geest geven!
Kijk eens eerlijk in de spiegel van de Bijbel. Wij allemaal. U en jij en ik. Ook als het gaat over steeds maar klagen. Je kunt trouwens ook altijd maar mopperen over wie altijd maar mopperen. Als we steeds weer klagen, laten we daar dan mee stoppen. Laten we ons niet langer de woede van de Heer op onze hals halen. Hoor Gods goede nieuws: Stel je open voor de heilige Geest. Ontvang Hem, en het kan niet anders of je zúlt weer God lóven!
Klagen werkt aanstekelijk, maar de heilige Geest ook. Als een aanstekelijk vuur dat heelt. Hij is uitgestort. Gods arm schiet niet te kort. Hij kan het doen. Hij kan ons en welke kerk ook maar transformeren van een klagende kerk naar een kerk die weer eensgezind de Here looft. Die uit en in de Here leeft.
De heilige Geest is het beste medicijn tegen klagen.
Ontvang Hem.
Amen
Liturgie morgendienst:
Votum en groet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.33: 1.2
Wet
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.33: 5.8
Gebed
Lezen: Numeri 11,1-35
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.106: 6.21
Lezen: Galaten 5,16-17
Lezen: Handelingen 2,1-4 en 16-21
Zingen: Liedboek voor de Kerken Gez.39: 4.5.6.7 (Uit het lied: Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde)
Tekst: Numeri 11
Preek
Zingen: Gereformeerd Kerkboek Ps.124: 1.2.3
Dankgebed en voorbede
Collecte
Zingen: Liedboek voor de Kerken Gez. 460: 1.2.3.4.5 (Loof de Koning heel mijn wezen)
Zegen